Klassieke Nederlandse zinsontleding is onwetenschappelijk

Toen ik in 1992 aan de KU Leuven Germaanse talen studeerde, was het buisvak natuurlijk de zinsontleding, die voor de helft van de studiepunten van het vak Nederlandse Taalkunde I meetelde. Prof. G. Geerts kwam in de grote aula zijn handleiding voorlezen en verder was er een vette bundel met oefeningen (en oplossingen) en de sympathieke monitor Jos Creten waar je altijd mocht gaan oefenen en zelfs van hem een sigaartje aangeboden kreeg. Ja, die tijd…

Na dit eerste semester was (en is het nog steeds, denk ik) gedaan met met de klassieke Latijnse syntaxis toe te passen op het Nederlands. Zelfs de studenten die in de verdere jaren louter voor taalkunde kiezen, hebben nooit nog te maken met het onderscheid tussen naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde.

Veel van de klassieke syntaxis wordt door niemand in vraag gesteld, maar dit laatste onderscheid is wat Nederlands voor iedereen toch een beetje een wereldvreemd vak maakt. Ik herinner mij nog heel goed het 2e studiejaar en de oefeningen en hoe vreemd en onlogisch ik het toen al vond dat in sommige zinnen gesproken werd van een ‘gezegde’ en anderen van een lijdend voorwerp. Dat gewoon omdat er een andere werkwoord in de zin stond?

Categorieën uit het traditionele ontleden vallen soms niet samen met de constituenten uit de moderne taalwetenschap (bijvoorbeeld het gezegde is geen constituent)

Wikipedia, Zinsontleding.

Een gezegde is geen constituent omdat het geen empirische realiteit is. Het onderwerp is dat wel, want er kan door de verplaatsingsproef aangetoond worden dat dit een entiteit op zich is. Deze test kun je niet met een gezegde, dat daarom geen zinsdeel is. Verder vermengt het concept van gezegde grammatica met semantiek. Dat zijn, worden, blijken, schijnen enzoverder koppelwerkwoorden zijn, heeft niets met de grammatica te maken, maar louter met de betekenis van die werkwoorden. Semantiek of betekenisleer en syntaxis of zinsbouw zijn voor de moderne taalkunde onderscheiden studiegebieden.

Verder ontmantelt het begrip naamwoordelijk gezegde zichzelf, omdat in sommige werkwoordelijke gezegdes er wel naamwoordelijke delen zitten die essentieel deel uitmaken van het gezegde. Dit is het geval voor de vele werkwoordelijke uitdrukkingen. In de zin Hans geeft de pijp aan Maarten spreken we van een werkwoordelijk gezegde, maar het gezegde bevat duidelijk naamwoordelijke delen: pijp, Maarten. Daarom heeft de ontleding de term werkwoordelijke eindgroep ingevoerd en dat leidt de aandacht af van de naamwoordelijke delen. Eigenlijk functioneren zulke uitdrukkingen als naamwoordelijke gezegdes, die niet volledig zijn met simpelweg het werkwoord.

De traditionele grammaticale ontleding heeft vanaf het begin een didactisch en niet een wetenschappelijk oogmerk gehad. Vooral in het vreemdetalenonderwijs, met name voor de studie van het Latijn en Grieks was de functie van een woord in een zin van groot belang (bijvoorbeeld voor het vaststellen van de juiste naamval).

Wikipedia, Zinsontleding.

Het zinnen ontleden is dus ontstaan als een soort van oefenen om de functies van de verschillende delen van de zin te bepalen. Dit werd gezien als een goede voorbereiding voor wanneer de kinderen later Latijnse zinnen gingen lezen. Latijn kun je alleen maar lezen als je de naamvallen kunt ontcijferen, want die duiden aan wat de functie van dat woord in de zin is.

Voor het Nederlands voelt toch ieder kind aan wat de functie van een zinsdeel aan en kent het verschil tussen De koe bijt een hond en De hond bijt een koe? Zelfs zinnen met woorden die je niet kent, “De garf mukt een tuik” kun je ontleden omdat in de moderne talen de volgorde van de woorden van belang is voor de functie. In bovenstaande zin is het voor iedereen duidelijk dat de gnarf iets doet en dat de tuik die activiteit ondergaat.

Zinsontleding in de moedertaal is zoals Alice, die de muis tegenkomt aan het begin van Alice in Wonderland. Ze vraagt zich af hoe een muis aan te spreken, herinnert zich de Latijnse grammatica van haar broer en de vertaling van de vocatief als “O mouse”. Zelfs in het Latijn is de vocatief hetzelfde als de nominatief, leerde 4 Grieks-Latijn mij toen we Alice lazen. Een hele ingewikkelde, schoolse redenering om uiteindelijk bij iets uit te komen wat dat we al misten: je spreekt een muis aan met muis, natuurlijk.

Het zou toch wel handig zijn, die zinsontleding, bij het bestuderen van andere talen. Deze uitspraak is niet incorrect, maar geenszins van toepassing op andere moderne talen. Frans, Engels en zelfs het Duits, dat veel naamvallen behouden heeft, gebruiken net als het Nederlands woordvolgorde om de functie van woorden te bepalen. Het heeft zijn voordeel bij het leren van Latijn, in zoverre het wordt ingeoefend voor er met Latijn wordt begonnen en dan nog is de procedure helemaal niet hetzelfde.

De online beschikbare Algemene Nederlandse Spraakkunst, bevat een deel traditionele zinsontleding en een modern deel met constituentenleer. Indien het onderwijs vooruit zou willen gaan en leerlingen wetenschappelijk verantwoorde inzichten zou willen bijbrengen, zou dit de basis voor grammaticaonderwijs moeten zijn. Dit is reeds het geval in alle Engelstalige grammatica’s, voor de andere talen ben ik niet op de hoogte. Of dat in Vlaanderen ooit gaat veranderen, is nog de vraag. Het lijkt wel taboe: niemand spreekt hierover, terwijl er zoveel gesproken wordt over vernieuwing in het onderwijs.

De conclusie blijft onthutsend: op het vlak van de grammatica zitten we op school nog in de 19e eeuw. De verdere conclusie is nog hallucinanter: het onderwijs is niet in staat tot vernieuwing, want de grammatica die wordt gegeven weerspiegelt nog die van de tijd toen het onderwijs zoals we het nu kennen, ontstond.

Dit is geen pleidooi tegen grammatica, verre van, het is een pleidooi voor het onderwijzen van wetenschappelijk onderbouwde grammatica. Niet alleen is dat op zich een nastrevenswaardig doel, het zal er ook toe leiden dat grammaticaonderwijs, voor de ouderwetse scholen die daar nog aan houden, veel te gemakkelijk wordt om nog tijd aan te besteden. Dat het makkelijker zal worden als niet meer naar het onderscheid tussen naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde wordt gevraagd, wil zelfs zeggen dat het intuïtieve begrip van de leerlingen van taal dichter bij de wetenschappelijk correcte visie ligt dat het model wat op school wordt aangeboden.

Wie de links op de website van de ANS volgt, komt terecht op een klein kamertje 6.07 van de Radboud Universiteit Nijmegen. Van alle departementen Nederlandse taalkunde over de lage landen zijn er misschien 2 mensen (deeltijds) bezig met hedendaagse grammatica. Alle andere taalkundigen zijn met meer sociaal relevante taalkundige thema’s bezig. Ik stel voor dat de scholen dit voorbeeld volgen.

De te trage dood van het koordschrift

We denken dat het onderwijs evolueert, maar op sommige vlakken is er duidelijk een stagnatie van de orde als zouden alle pedagogen een herseninfarct gekregen hebben. Dat hebben ze natuurlijk niet echt, pedagogen hebben simpelweg amper nog invloed op het leerproces, zeker in vergelijking met 50 jaar geleden.

ernestclaesDe jaren ’50

Mijn vader leerde in 1947 aanvankelijk schrijven met een griffel en een lei, later met pen en inktpot. Het geschrift dat werd aangeleerd was het koordschrift, want met die oude pennen kun je gewoon geen rechte hoeken maken. De linkshandigen werd aangeleerd rechts te schrijven, niet omdat God het verboden had, maar omdat links schrijven altijd voor vegen zorgde. Het koordschrift is de handleiding van de oude pen, die net iets beter was dan de ganzenveer: alles moet ronde vormen hebben anders verknoei je de pen/veer. Er was een reden voor het koordschrift. Schrijven was een kunst met zijn eigen meester: de klerk. Prachtig gevormd koordschrift dat we vaak zien in geboorteregisters, zijn het product van mensen die hier hun werk van maakten: mooi schrijven met de pen.

kalligrafieMijn moeder doorliep hetzelfde parcours in 1951, hoewel een jaar eerder een revolutie had plaatsgevonden: de lancering van de balpen door het Franse bedrijf Bic, maar uitgevonden door de Hongaar Lázlò Bíró:

Tijdens zijn werkzaamheden als journalist ergerde hij zich veelvuldig aan de tekortkomingen van de vulpen: hij moest hem regelmatig bijvullen, maakte er soms vlekken mee, en scheurde af en toe het papier. In 1938, tijdens een bezoek aan een drukkerij, viel het hem op dat drukinkt voor kranten veel sneller droogt dan de inkt van een vulpen, waardoor er geen vlekken ontstonden. Hij probeerde dezelfde inkt in een vulpen te gebruiken, hetgeen mislukte omdat de inkt een te hoge stroperigheid had en daardoor niet door de punt wilde vloeien. Samen met zijn broer Georg, een apotheker, ontwikkelde hij een nieuwe penpunt met daarin een kogeltje dat de inkt uit een patroon over het papier uitrolt, in plaats van dat de inkt uit zichzelf over het papier vloeit. Het kogeltje fungeerde tevens als afsluiter van het inktreservoir, waarmee werd voorkomen dat de inkt uitdroogde.

Mijn moeder, als lerares snit en naad, heb ik nooit met vulpen of inkt zien knoeien, die ontdekte al gauw de perfectie van balpen, stift enzoverder. Mijn vader, als landmeter, heeft tot het einde van zijn carrière met Chinese inkt gewerkt, wel met Rotring pennen, op kalkpapier, correcties met gilette mesje, belettering met lettermallen. Nogmaals: echte inkt, is vakmanschap. Iedere landmeter nu gebruikt natuurlijk de computer. Zouden die tijdens hun opleiding nog verplicht worden te werken met Chinese inkt? Natuurlijk niet. Zulke anomalieën zie je enkel in het basisonderwijs.

De jaren ’80

Ik heb in de klas mijn eerste letters geschreven met een balpen, niet met een griffel of potlood. Dit heeft verschillende voordelen: geen vegen, geen punten te slijpen en geen mogelijkheid om fouten te verbergen. Eens de basis onder de knie, moesten we met vulpen schrijven. Deze pennen waren niet vergelijkbaar met de pre-’50s pennen: ze hebben een vulling en ietwat rond punt, wat rechtere hoeken toelaat. Het begin met de balpen was bij de tijd, de introductie van de vulpen een anachronisme op dit moment. Het koordschrift was op dit moment zo relevant als de vulpen, eigenlijk dus niet.

parker_premier_deluxesilver_fpDe jaren ’10

Mijn kinderen leerde lezen door in de eerste fase een potlood te gebruiken en later een ‘pen’, al is dit geen echte pen of zelfs vulpen, maar een rollerpoint. Het koordschrift is dus al helemaal irrelevant geworden, maar erger is het feit dat de juffen zelfs niet meer weten wat een vulpen is en voorbijgaan aan het feit dat kinderen met deze rollerpoints kunnen beginnen schrijven vanaf 0. We blijven dus het geschrift gebruiken dan enkel zin heeft als je met de pennen van 75 jaar geleden schrijft.

stabiloDe toekomst

Het loont niet hier een betoog te houden voor klaviervaardigheid: als vanzelfsprekend schieten te scholen hier tekort. Ze durven gewoon de vraag naar de relevantie van hun eigen praktijk niet stellen. Ze doen echter gewoon maar wat ze willen, de kinderen blijven verplicht te gaan, het is alleen zo zonde van de tijd en erg dat de kinderen alle vaardigheden die een modern mens nodig heeft, buiten school moeten leren. De school tekent zijn eigen doodsvonnis op deze manier op vele vlakken, maar het is een slopende, trage dood…

Cursive Writing Is Obsolete; Schools Should Teach Programming Instead [Opinion]

http://www.usatoday.com/story/news/nation/2013/08/12/is-cursives-day-in-classroom-done/2642071/

http://nymag.com/daily/intelligencer/2013/08/conservatives-rally-to-defend-fancy-handwriting.html

http://www.theguardian.com/world/2015/jul/31/finnish-schools-phase-out-handwriting-classes-keyboard-skills-finland

Verenkelen en verdubbelen: open en gesloten lettergreep

Deze blogpost is enkel bestemd voor ouders die met de handen in het haar zitten bij verwarrend huiswerk bij hun kinderen.

U dacht dat u de open en gesloten lettergreep wel begrepen had?

verenkelenverdubbelenDe pegagogie denkt als volgt:

  1. het woord POTEN is een verenkeling, want er is een o weggevallen (OPEN lettergreep)
  2. het woord POTTEN is een verdubbeling, want er is een t bijgekomen (GESLOTEN lettergreep)

Maar: niet alle open lettergrepen zijn een geval van verenkeling:

  1. BOTER is een open lettergreep, maar geen verenkeling: het is niet afgeleid van BOOT ofzo…
  2. ROMMEL is een gesloten lettergreep, maar geen verdubbeling: het is niet afgeleid van ROM ofzo…

De meeste (!) gesloten lettergrepen zijn wel afgeleid van andere woorden en hebben inderdaad verdubbeling van de medeklinker. Er zijn wel een boel uitzonderingen: dapper, dubbel, rommel, babbel.

In het woord avonturen heb je twee lange klanken. De lange a is geen gevolg van verenkeling, de lange u is dat wel. Krokodillen bevat twee lange o’s, open lettergrepen maar geen verenkeling.

‘Bomen’ komt van ‘boom’, in die zin is de regel correct, maar het leert de kinderen niet hoe om te gaan met een woord als ‘temperaturen’. Die laatste lange u, dat is duidelijk een gevolg van verenkeling, maar de lange e en lange a? Nochtans zijn dit voor ons alle drie hetzelfde fenomeen: een open lettergreep.

In de vorige blogpost over taalkundige problemen in het basisonderwijs werd gelijkaardige problemen gevonden: de pedagogie heeft de linguïstiek helemaal losgelaten. Creativiteit in het maken van lesmateriaal bij de gekende uitgeverij bestaat erin de grammatica overboord te gooien en zelfs regeltjes te beginnen verzinnen.

En trouwens: wat hoort er in de derde kolom? wat is er geen lange en ook geen korte klank? Doffe e? De -oe?

De verwarring heeft ook te maken met een andere, eerder aangestipt feit: huidige Vlaamse schoolboeken beschouwen ‘banaan’ onterecht als een uitzondering op de spelling omdat ze uitgaan van de Brabantse neiging dit kort uit te spreken: /bana:n/ i.p.v. /ba:na:n/.

De teloorgang van Vlaams onderwijsmonument Uitgeverij Van In

Uit eigen ervaringen en uitsluitend met betrekking tot het lagere onderwijs, zijn er mij de afgelopen jaren een aantal zaken duidelijk geworden.  Er is iets veranderd in het lager onderwijs: de boeken die wij (pre-1992) onder ogen kregen, waren, hoe saai ook, altijd ook wetenschappelijk solide en pedagogisch consistent. Dit zijn twee duidelijk onderscheiden aspecten van een schoolboek.

  1. Wetenschappelijk soliditeit: wat de kinderen aangeleerd wordt, hoe beperkt ook, is gebaseerd op wetenschappelijke inzichten die algemeen aanvaard worden.
  2. Pedagogische consistentie: er is een duidelijke visie op hoe aangeleerd zal worden en die visie wordt altijd en overal correct toegepast.

De reeks artikels die ik in de afgelopen twee jaren heb geschreven, zijn concrete analyses van leerinhouden, voornamelijk bij uitgeverij Van In, die op die vlak zondigen. Heel concreet gaat het om de volgende kwesties:

  1. Het aanbieden van een woord zoals weg vanaf het 1e leerjaar i.p.v. een woord als lach.
  2. Het opstellen van valse spellingsregels voor aspecten van de taal waar geen regels voor zijn: zoals de spelling van au/ou of ij/ei
  3. Spellingsregels verzinnen omdat men niet weet dat ‘banaan’ twee lange a’s heeft en geen regel behoeft.
  4. Complete verwarring omtrent het gezegde in de zinsontleding bij de auteurs, wat leidt tot letterlijke absurde opgaven.
  5. Stellen van compleet onrealistische eisen: zoals het niet dicteren en eind -n of van leestekens, terwijl dat laatste zelfs ook in het Groot Dictee gebeurt – het is immers een keuze van de schrijver.
  6. Bij werkwoordspelling niet de correcte regels aanbieden, maar enkel op taalgevoel rekenen. Bij dat taalgevoel hoort dan wel een enorm schema en de leerlingen wordt verplicht het te gebruiken: bij elke oplossing moet het nummertje van het schema gezet worden.
  7. Bij de werkwoordspelling worden
    1. tijden niet benoemd;
    2. vtt (ik heb gespeeld) soms bij (o)tt en soms bij vt gerekend;
    3. systematiek vtt niet uitgelegd;
    4. van werkwoorden afgeleide adjectieven (de vermoorde agent) niet apart behandeld, maar gewoon tussen oefening op vt gezet (hij vermoordde)

Al deze kwesties betreffen niet gewoon onnauwkeurigheden, maar fouten (noem ze ‘pedagogische keuzes,’ zoals de uitgeverijen graag doen) die tot leerproblemen leiden. Meer dan eender welke, toont het probleem met de g/ch aan dat het al een tijdje aan de gang is.

Opmars als educatieve uitgeverij

Joseph Van In & Cie bouwde zijn bedrijf uit tot een van de belangrijkste Vlaamse pedagogische uitgeverij in het zog van de in 1843 opgerichte Nederlandstalige normaalschool (onderwijzersopleiding) in Lier.

Rechtestraat te Lier omstreeks 1914. Het ouderlijk huis Van In en papierhandel 'De Gespoorden Haan' is het huis rechts, waarvan enkel de gevel zichtbaar is.
Rechtestraat te Lier omstreeks 1914. Het ouderlijk huis Van In en papierhandel ‘De Gespoorden Haan’ is het huis rechts, waarvan enkel de gevel zichtbaar is.

vaningeschiedenis01Echte verandering komt er pas in 1973 wanneer Van In Uitgeverij nv wordt overgenomen vaninhistoriek02

Sanoma, een Finse educatieve uitgeverij?

Sanoma ontstond slechts in 1999 als groep rond de Finse krant Helsingin Sanomat die teruggaat tot 1889 maar dan nog steeds meer dan 50 jaar jonger is Van In. Sinds in 2004 het Nederlandse Malmberg en Van In onder Sanoma terecht kwamen, heeft het zijn educatief marktaandeel proberen vergroten door het aankopen van andere lokaal verwortelde educatieve uitgeverijen, waarbij het Poolse Digital Young Planet uiteindelijk het ontwikkelingsplatform lijkt te worden voor alle digitale ontwikkelingen binnen de groep. De schoolboekenuitgeverij in Polen is Nowa Era.

sanoma2004De complexe structuur van Sanoma maakt het mogelijk oplossing die op het niveau van de lokale uitgevers ontwikkeld worden, op hoger niveau opnieuw te marketen. Zo werd het online oefenplatform Bingel.be , ontwikkeld onder leiding van Van In, vanaf het begin gepromoot via de commerciële magazine van Sanoma zoals Libelle en opnieuw verkocht aan het Zweedse en Finse publiek sinds einde vorig jaar.

CEO van Sanoma Learning John Martin promoot het platform met de volgende indrukwekkende cijfer over Bingel:

This platform is currently used by 75% of pupils in primary education in Flanders and on average each pupil has done more than 1000 exercises on Bingel since it was launched.

Een snelle check m.b.t. het verkeer op de bingel website leert ons dat er per dag 270.000 pageviews per dag heeft. Dat zijn volgens mijn berekeningen toch maximum maar zo’n 1500 leerlingen. Een heleboel, maar niet 3/4 van de Vlaamse basisschoolkinderen. Trouwens wordt Bingel ook niet als apart product verkocht, maar samen met de ouwe, getrouwe boeken.

bingeltrafficDe grafiek toont ook mooi aan dat het pakket bij de scholen verspreid is geworden van september 2012 met beperkte testgroep die gestadig werd uitgebreid de volgende schooljaren. Een eerste stap naar digitalisering van de klas? Is Vlaanderen daar wel klaar voor? Een computerinterface voor elke leerling… niet om de leraar overbodig te maken, maar te ontlasten van nutteloos verbeterwerk, diversifiëren en opvolgen zodat hij de handen om aan elke leerling elke dag tenminste 1-op-1 te werken.

Van In heeft nog steeds een stevig marktaandeel in Vlaanderen, maar dat is dankzij de boekenverkoop. De magazineverkoop, waarin Sanoma Media vooral actief is, slonk –3.24% in 2012 en 2.14% in 2013 en nog eens bijna 5% in 2014. Ook de koers van Sanoma’s aandeel dat in 1999 nog zo’n €15 waard, maar nu slechts zo’n €5,95, bevestigt deze tendens.

sanomastock

Van In & Cie op Boot Camp!

Sanoma haalt nu alle hens aan dek om te proberen zijn lezer zoveel mogelijk mee te nemen naar het digitale platform… en hier voor te betalen. Dit is ook het probleem met onderwijs via een digitaal platform: hoe krijg je de klant zover om hiervoor te betalen. De competitie die uitgeverijen hebben is dan eindeloos: duizenden website met rekenoefenetjes die gratis zijn. Ik kom hier later op terug.

Om de lokale Finse, Poolse en Nederlanse educatieve uitgeverijen zover te krijgen om het Bingel-product te gaan verkopen, was een vrij uitgebreid circus van bedrijfsynergie nodig. In 2014 werd het Sanoma Language Lab georganiseerd, een reizende conferentie tussen de verschillende lokaties waarop verschillende digitale oplossingen werden voorgesteld, besproken en beoordeeld door de deelnemers.

https://www.youtube.com/watch?v=ysc2jL8SfNU

Inschrijven? Samenwerken met professionals van andere landen? Bootcamp?

Dit is nog eens wat anders dan een baas die brult dat je de archiefkast moet opruimen, maar in feite kom het op hetzelfde neer. Er wordt gekeken wat er bruikbaar is bij de lokale uitgeverijen, dat op een hoger niveau opnieuw door Sanoma Pro kan verkocht worden. Heel het toneeltje van het Learning Lab dient om een veilige omgeving te creëren waarin Sanoma Pro de technologie van Van In kan overnemen, zonder dat er formeel om gevraagd wordt.

Natuurlijk kan Van In hier niets tegen doen – Sanoma is volledig eigenaar van Van In. Het is werkelijk choquerend hoe verfijnd bedrijfsaneringe in z’n werk kan gaan. De personeelsleden, die anders Antwerpen ook amper buitenkomen, moeten nu plots hun Zumba afzeggen, want ze moeten “voor het werk naar een congres in Helsinki. En volgende week Gdanks. Drukdruk!”…

https://www.youtube.com/watch?v=akiLp1RCxas

Ze zijn dus op zoek naar de perfecte digitale oplossingen? En iedereen is daar aanwezig: leraars, Sanoma-personeel, ondernemers. Geen pedagogen, wiskundigen of taalkundigen? Welke zijn die ondernemers die gratis hun ideeën ter beschikking van Sanoma willen stellen? Dat kunnen toch enkel maar de ondernemers zijn die door de lokale uitgeverij onder de arme zijn genomen om hun digitale oplossingen te realiseren, of niet? Waar komen de geweldige vondsten vandaan? Gebrainstormde vage projecten zoals Magibib?

Laat er ook geen twijfel bestaan over de betekenis van het woord ‘Bootcamp’. Wie niet toegelaten wordt tot het bootcamp is eigenlijk gewoon “afgekeurd”. En dan nog is het niets voor watjes. Het is groentjes klaarstomen voor de commerciële vikingoorlog:
bootcampVan In heeft het corrigeren opgegeven, ze hebben ze toch geen fondsen meer ontvangen voor het herwerken van de tekst, want bij Sanoma zitten we ondertussen met de vinger aan de tablet. U toch ook?

‘Hoe de staart een koe werd’: het (naamwoordelijk) gezegde

De zinsontleding van uitgeverij Van In is waarlijk postmodern te noemen: Latijnse  en de moderne zinsleer van voor de eindtermen worden zo maar samengegooid. Misschien hebben ze hier goede redenen voor, maar het opmerkelijke gevolg is dat zelfs volwassenen de examenopgave niet correct kunnen oplossen.

thema10les9oef

naamwoordlijkanalyse01_oplosDe woorden in het blauw zijn de enige correcte oplossingen volgens Tijd Voor Taal 5 en die roepen toch wel enkele vragen op:

  • Als je het onderwerp correct gevonden hebt, is ‘de rest van de zin’ gewoon de rest van de zin. Waarom wordt hier expliciet naar gevraagd? Zodat iedereen tenminste 1 op 3 kan scoren?
  • Waarom wordt niet expliciet gevraagd naar de persoonsvorm zoals eindterm 6.5.3. verwacht?
  • Waarom klopt de derde vraag niet? “Wat word ik?” heeft toch als antwoord ‘brandweerman’ en niet ‘word brandweerman’. Hoe moeten leerlingen dit begrijpen?

De verwarring gaat over het begrip predicaat. Letterlijk: dat wat gezegd wordt, verkort ‘het gezegde‘ maar het gaat ook onder de duidelijker naam “de rest van de zin“.

Elke zin bestaat uit een onderwerp (subject) en een gezegde (predicaat).  Het predicaat of gezegde, is alles behalve het onderwerp: dus de rest van de zin. Het absoluut vreemd dat ‘de rest van de zin’ als een zinsdeel wordt behandeld – dat is het niet: het bevat minstens een persoonsvorm en meestal nog andere zinsdelen.

‘rest van de zin’ =  gezegde = predicaat

Het hart van het gezegde is de persoonsvorm. Is die pv een (vervoeging van) koppelwerkwoord (zijn, worden, blijven, schijnen, lijken, …), noemen we het een naamwoordelijk gezegde. Het bevat dan voornamelijk (los van werkwoord) naamwoorden: “Tullius wordt een enorm irritante zagevent.” Deze zin betekent niets zonder het zinsdeel “een enorm irritante zagevent”, daarom noemen we het noodzakelijke aanvulling van het naamwoordelijk gezegde. Vroeger noemden wij dit zinsdeel “het gezegde”, wat fout is: het is een deel van het (naamwoordelijk) gezegde.

Deze noodzakelijke aanvulling is het zinsdeel dat een antwoord biedt op de bovenstaande vraag: “Wat (of hoe) is (of wordt) het onderwerp?”:

  • Ik ben gek -> gek
  • Jan wordt een beroemd voetballer.
  • De moeilijkste mens ter wereld blijf ik tot op de dag van mijn dood.

De problematische oefening bovenaan verwart dus eigenlijk naamwoordelijk gezegde (rest van de zin) met de noodzakelijke aanvulling binnen het naamwoordelijk gezegde. Maar dan ook weer niet: want ander zinsdelen zoals bijwoordelijke bepalingen, horen niet in deze vreemde woordgroep thuis, terwijl die toch echt wel deel uitmaken van “de rest van de zin” of gezegde.

Een belangrijke oorzaak van de verwarring is de zinsleer die ik zelf kreeg in de vroege jaren ’80: wij moesten de noodzakelijke aanvulling van het naamwoordelijke gezegde aanduiden als gezegde. Dat is hetzelfde alsof je bij een prentje van de koe alle delen zou aanduiden: poten, oren, snuit, romp en dan bij de staart zou moeten schrijven koe. Deze vergissing kwam door de invloed van het Latijn, dat eigenlijk geen koppelwerkwoorden kent.

De leraar is een echte grapjas

  • De leraar: onderwerp
  • is: persoonsvorm v/h naamwoordelijk gezegde
  • een echte grapjas: noodzakelijk aanvulling v/h naamwoordelijk gezegde

In deze zin is het gezegde of de ‘rest van de zin’  “is een echte grapjas” en hierbinnen is ‘een echte grapjas’ een apart noodzakelijk zinsdeel. Enkel in een taal zonder koppelwerkwoorden (en dat zijn er niet weinig) is het hele gezegde gelijk aan de aanvulling binnen het gezegde. Dan is de staart plots gelijk aan de hele koe.

thema10les9p61Is de persoonsvorm geen koppelwerkwoord,  dan benoemen we het als een werkwoordelijk gezegde. Het verband tussen de delen in gezegde zal bepaald worden door het werkwoord. In een naamwoordelijk gezegde is er een verband met het onderwerp (Ik ben gek) – het is dus een wezenlijk ander dier. In de zin “Ik geef de koe een klap met de kat van de buren” hebben de koe, de kat en de buren niet een verband met het slaan, eerder dan met mijzelf, het onderwerp.

Daar zijn de handboeken zich van bewust: als de opgave een werkwoordelijk gezegde bevat, krijgen de leerlingen een ander kadertje voorgeschoteld. Dat geeft eens te meer de indruk dat er niet op analyse ingeoefend wordt.

Om je hiervan de vergewissen van de kwaliteit van een schoolboek volstaat het eigenlijk al de eerste bladzijde te bekijken. Als je dan dit ziet:

colofonvanin

11 maal op rij werd de 1e druk “bijgedrukt” en nooit werd er ook maar een correctie op de tekst uitgevoerd. Het moet wel het woord van god zijn …

Toevoeging 26/1/2015:

Zoals terecht wordt opgemerkt hieronder, is het bovenstaand colofon uit het spellingschrift, niet uit het werkboek waarin de zinsontleding wordt ingeoefend. Dat werd zelfs in 2010, naar aanleiding van nieuwe eindtermen, helemaal herwerkt op het vlak van taalsystematiek (‘grammatica’). Toch staat dit nog altijd vol fouten, slordigheden en is uitermate slecht geschreven. Enkele voorbeelden:

1) Een zin met twee lijdende voorwerpen kan nooit. Het tweede object is dan altijd een meewerkend voorwerp.

2lijdendvoorwerpen

2) Te complexe instructietaal met spellingsfouten die aan dyslexie doen denken

vaninfout01Er is geen bijna geen staart aan te krijgen hoe het woord ontwerp hier in de tekst verzeild geraakt is en erger nog: is blijven staan tot in druk. Hier wordt ook duidelijk hoe tautologisch de schrijfstijl van het boek altijd is, alsof daarin de pedagogie schuilt, alles drie keer zeggen binnen een zin. “Toon dat je erg bijzonder bent.” is veel begrijpelijker dan dit lang gedrocht met 8 woorden tussen onderwerp en pv.

3) Algemene regels die we moeten onthouden maar gebruik maken van meestal? Als je een greintje pedagogisch inzicht hebt, voel je toch dat dit niet kan, zeker als er perfecte alternatieven voorhanden zijn.

meestalDe correcte regel is, zoals de naam persoonvorm zo mooi uitdrukt, dat het onderwerp altijd overeenkomt (in persoon en getal) met de pv. Dit zal weer worden verdedigd als pedagogische keuze door de uitgeverij, terwijl het uit een tekort aan grammaticaal inzicht voortkomt.

4) Nog meer verwarring omtrent de tweeledigheid van de zin:isopvakantieHier wordt bedoeld: “Breid de rest van de zin verder uit” en volgens Tijd voor Taal wordt er dan meer gezegd over het onderwerp. De oplossing die ik invulde bij 1 toont aan dat dit niet het geval is. Alle bijwoordelijke bepalingen slaan in eerste instantie op de persoonsvorm. Dit is wat de juf verwacht, maar als we strikt de vraagstelling volgen, zijn correcte antwoorden enkel 2 en 3 of iets in de trant van: “Mijnheer Xeno is op vakantie, de snoeper dat hij is.” (bijstelling?) Toch zullen deze ongetwijfeld fout gerekend worden.

Wordt ongetwijfeld vervolgd…

Onderstaand filmpje legt alles heel goed uit. Alle talen hebben dit onderscheid, MAAR: vele talen kennen geen koppelwerkwoorden. In die talen bevat het predicaat van het werkwoordelijk gezegde een werkwoord en dat van een naamwoordelijk gezegde een naamwoord(elijke constructie)