De krant die lezers hun eigen taal wou leren…

De Standaard taalbijlagen in PDF:

Ik denk niet dat Nederlandse kranten het moesten proberen – ze zouden onmiddellijk aangepakt worden als hautain en arrogant. “We hebben de krant niet nodig om onze eigen taal te leren!”

Let ook op de duidelijke fouten in de cartoons op de cover. Zo wordt het deeltje ‘Grammaticale struikelstenen’ geïllustreerd door een jongetje dat ‘gramatica’ op het bord schrijft. Deze fout heeft helemaal niets met grammatica te maken, enkel met spellingsafspraken – niet met de regels van de taal. Een voorbeeld van een grammaticafout vind je op de cover van de bijlage over spelling: “Ik aanbidt mijn leraar” is een grammaticale fout, ‘aanbidt’ is enkel een foute spelling in deze grammaticale context. Blijkbaar heeft de redactie die de prentjes op de boekjes geplakt heeft, toch niet de taalkundige achtergrond die je mag verwachten bij een kwaliteitskrant.

Qua bruikbaarheid in de klas moeten ook niet onmiddellijk een gat in de lucht springen, hetzij i.v.m. de titelkeuze van de enige relevante bijlage van de vijf: De geheimen van het Nederlands. Aan de fout in deze illustratie ‘de taal der Nederlanden’, die een geografisch-linguïstische eenheid veronderstelt en daarbij in de eerste plaats het Fries, maar ook andere talen doodzwijgt, gaan we hier maar snel voorbij.

Eigenlijk behoorde de titel van dit laatste deel te zijn: Wat iedereen over taal moet weten om een beter en verdraagzamer mens te worden. Na een heel curriculum Nederlands in het secundair onderwijs behoren mensen toch een aantal zaken te weten de taal in het algemeen en hun moedertaal in het bijzonder. Deze staan in dit bundeltje mooi samengevat en aanschouwelijk geïllustreerd. Een mini-inleiding in de moderne taalkunde, zonder poespas of oude filologische mythes.

De alfabetcode: dyslexie opgelost?

In een uiteenzetting in de basisschool van mijn dochter maakte ik kennis met de alfabetcode van Erik Moonen. Ik heb zelf geen enkele achtergrond op het vlak van lees- en schrijfintitiatie, maar ben altijd geïntrigeerd door taalkwesties en hoe daar in het onderwijs mee wordt omgesprongen.

Paul Delaroche, Een kind leert lezen (1848)

Het praatje, dat aangekondigd werd als een kennismaking met deze nieuwe methode die in het eerste jaar van de basisschool wordt toegepast, stak dan ook raar genoeg van wal met alarmwekkende cijfers over dyslexie, uit Nederland. Moonen beweert dat de 25% aan dyslectici die aan het einde van het secundair onderwijs geraken, allemaal hadden kunnen geholpen worden als maar de correcte methode was gebruikt. Dyslexie is, volgens Moonen, wel een hersenafwijking, maar eentje die kan worden bijgestuurd door correct leesonderwijs: het zou er dan om gaan om de dyslecticus zijn hersenen juist te leren gebruiken. Alle traditionele leesonderwijs stuurt volgens hem precies aan op zo’n ‘hoog’ percentage dyslectische leerlingen. De eerste vraag die we kunnen stellen is omgekeerd: hoe komt het dat 75% wel ‘correcte’ leesvaardigheden ontwikkelt, als de methode zo funest is? Nogmaals, bij een uiteenzetting over de leesmethode in een eerste studiejaar aan ouders beginnen met angstaanjagende cijfers over dyslexie, is efficiënte maar overduidelijk oubollige reclame voor de eigen methode.

Letters staan voor klanken en moeten alsdusdanig aangeleerd worden.

We schrijven ‘boek’ omdat we in het Nederlands de klanken [b] [u:] en [k] meestal als respectievelijk ‘b’, ‘oe’ en ‘k’ geschreven worden. De alfabetmethode legt zwaar de nadruk op het aanleren van het schrift als tekens die voor klanken staan en bekritiseert andere methoden omdat ze dat niet doen. Dat is toch wel opmerkelijk omdat iedere taalgebruiker de neiging heeft woorden die hij niet kent, fonetisch te op te schrijven: mariesjosee zou dan een afdeling van de Nederlandse politie zijn. De taalgebruiker lijkt automatische van een een fonetisch schrift uit te gaan, alsof dat natuurlijk is en het is precies dit idee wat mensen zoals Moonen onterecht een eureka-gevoel geeft. Ook de Engelse onderzoekster McGuiness, die het eerst met deze methode op de proppen kwam, trapt in deze oude boutade: als we nu zouden schrijven wat we zeggen, zou niemand fouten maken. Dat lijkt heel logisch en simpel, waarom doen we dat dan niet? McGuiness legt zelfs de schuld bij de opsteller van de Engelse spelling, Samuel Johnson:

Samuel Johnson standardized the spelling for words in 1755, but he did not standardize the spelling for phonemes. If he had, I wouldn’t be writing this paper. As a result, there are multiple ways to spell most phonemes, and multiple ways to read most letters and digraphs, and these multiple ways don’t match.

Iedere eerstejaarsstudent talen zou moeten weten wat hier mis mee is en het is werkelijk choquerend dat doctoren in de letteren McGuiness en Moonen dat gewoonweg niet zien. Johnson had weliswaar alle bestaande klanken uit het Engelse taalgebied kunnen inventariseren en voor elk van die klanken een vast teken vastgelegd hebben. Het gevolg zou geweest zijn dat de Schotten, Welshmen en Ieren na verloop van tijd de Londense kranten niet meer zouden kunnen lezen hebben en vice versa. Dit zou het einde betekenen van de synchrone standaardtaal: op een bepaald moment kunnen verschillen subgroepen in het taalgebied niet meer met elkaar communiceren. Minstens even belangrijk als argument tegen fonetische neiging in spelling, is het diachrone aspect: de evolutie van de taal doorheen de geschiedenis. Indien iedereen, zoals McGuiness had gewild, fonetisch zou spellen, zouden we de teksten van 50 jaar geleden amper nog kunnen lezen. De kracht van het Engels, met een spelling die nooit in fonetische zin is aangepast, is net dat lang transparant blijft – het is voor Engelse kinderen veel en veel makkelijker om Dickens te lezen dan het is voor Nederlandstalige kinderen om Conscience te lezen.

De fonetische aanpak van McGuiness is evenwel in bepaalde mate te begrijpen wegens de reden die ik hiervoor al aanhaalde: het Engels is heel ver van een fonetische spelling verwijderd, veel verder dan Nederlands of Duits – Frans is een complexe zaak met een aparte geschiedenis waar ik hier niet kan op ingaan. McGuiness maakt een onderscheid tussen deze groepen talen: de diepgecodeerde talen (onfonetisch) en de oppervlaktegecodeerde (fonetische) talen. Daarbij rekent zij Italiaans en Spaans als de meest fonetische talen – wat weer een cirkelredenering is: als je de standaarduitspraak van het Italiaans naast het geschreven Italiaans legt is dat vrij fonetisch, maar dat wil niet zeggen dat de overgrote meerderheid van de kinderen die binnen leren lezen en schrijven, die standaardspreektaal beheerst.

Dit is lang een grote fout geweest van moedertaalonderwijs: men veronderstelde dat de Vlaamse kinderen moedertaalsprekers waren, terwijl hun eigenlijke moedertaal een dialect was, een variant met andere grammaticale, syntactische, semantische en lexicale regels. Dwz: grammatica is anders, je verbindt zinsdelen anders, woorden betekenen iets anders, er zijn andere woorden. Indien de leerlingen al de standaardspreektaal zouden beheersen, zou het onderwijs een heel ander uitgangspunt hebben. Dat deze methode ontwikkeld is op het einde van de negentiende eeuw in Engeland, mag niemand verrassen en wel in een dubbel opzicht. Enerzijds kun je je afvragen hoe de uitvinders van de methode aan de veelheid aan dialecten konden voorbijgaan – die was op dat moment in Engeland nog veel groter dan nu in Vlaanderen; anderzijds wordt het duidelijk dat als je bekijkt wie er in het late Victoriaanse tijdperk degelijk lees- en schrijfonderwijs kreeg, de methode voor hen wel had kunnen werken. Enkel de elite die al de cultuurtaal sprak, de Received Pronunciation (RP) had ontvangen, had toegang tot degelijk onderwijs. Hier zien we een glimp van de vele redenen waarom het Britse onderwijs altijd een hele elitaire aangelegenheid is geweest, maar verder kunnen we hier niet op ingaan.

Lees verder “De alfabetcode: dyslexie opgelost?”

Over de protestantse leesethiek en dyslexie

Vandaag zag ik onderstaan berichtje op een Nederlandse discussiegroep:

Beste collega,

Als u op een Nederlandse school werkt, wil ik u het volgende

vragen. Zou u me willen vertellen hoeveel boeken uw leerlingen

moeten lezen voor de lijst? Ik probeer een overzicht te krijgen

van de eisen die scholen in Nederland hanteren.

Mail het antwoord naar xxxx

Voorbeeld:

Barendslyceum Ede

Vwo 12

Havo 10

Mavo 8

Meer is niet nodig. Bedankt voor de moeite.

Ik had bijna de man in kwestie geantwoord, maar die heeft wellicht geen zin in bedenkingen vanuit het Vlaamse perspectief. Die wil gewoon statische gegevens aanleggen. De vraag is ook: wat is het nut van die gegevens? En ook: als er toch Nederlandse leerkrachten zijn die veel minder boeken opgeven dan het voorbeeld, zullen die niet durven reageren.

Cijfers

De leerplannen in Vlaanderen verplichten voor de sterkste jaren secundair onderwijs 3 tot 4 boeken per schooljaar, waarvan er nog eentje een dichtbundel en een toneelstuk kan zijn. Elke school of vakteam kan beslissen om meer te verplichten, maar dat komt nooit in de buurt van de aantallen in het voorbeeld hierboven. Met 12 boeken per schooljaar zit je toch aan een ratio van meer dan één per maand en ik vraag me echt af hoe jullie dat voor mekaar krijgen. Los van de tijd voor lectuur, moet er toch ook nog weerslag, verwerking van de lectuur gebeuren, zodat evaluatie mogelijk is. Anderzijds vind ik wel dat een jongere die op een jaar zoveel (hopelijk verscheiden) boeken leest bijna genoeg heeft bijgeleerd voor een jaar.

Copycat leesverslag

Ik vraag me ook af hoe dat dan getoetst wordt en of je met lijsten niet sowieso gekopieerde leesverslagen gaat krijgen. Daarom ben ik niet zo’n voorstander van verplichte lijsten, maar eerder van een dagelijkse, diverse, gefocuste leespraktijk (bijna) elke les. Vergeet niet dat zelfs de mensen die geen boek aanraken, nog steeds gigantisch meer lezen dan mensen 100 jaar geleden. Tekst is overal, zelfs je telefoon kun je niet meer bedienen zonder lezen (niet alleen cijfertjes), maar het is niet allemaal literatuur.

Dikwijls -en ook ik bezondig mij eraan- zijn taalleerkrachten teveel literatuurfreaks die van de hele bevolking verwachten dat zij dezelfde interesse vertonen. Het is waar dat iedere mens een hang heeft naar fictie en daar echt uit leert of dat probeert, maar we moeten niet vergeten dat het fictiemedium voor vele mensen niet meer tekst is, maar beeld. Soaps, series, films, dat zijn de narratieve fictiedragers voor de meeste mensen vandaag de dag. Waar ze zich aan spiegelen (ten onrechte meestal), waar ze mee wegdromen, en zelfs een simpele analyse van een soap kan in de klas een veelzeggende statement maken over “hoe wij onszelf zien”.

Vanuit dat oogpunt zie je hoe narrativiteit en fictie een echte impact op het leven van alledag kunnen hebben.

Guy de Maupassant, ‘Het seintje’ (1886)

LESMATERIAAL:

lesigne

Nogmaals vertaalde literatuur, wederom zonder excuses. Leesplezier is een belangrijke hoeksteen van literatuuronderwijs, niemand hoeft immers literatuur te lezen. Anderzijds kan modern onderwijs in een transdisciplinaire benadering niet zonder literatuur: geen enkel medium is in staat de sociale, ethische, economische, esthetische en epistemologische stratum van een maatschappij weer te geven en toch aanschouwelijk te maken.

saintlazaregare

Naast het feit dat ‘Le signe’ van Guy de Maupassant leest als een trein (ook bij de leerlingen!) , zit er onder het oppervlakteniveau van de burgervrouw die zich ’toevallig’ prostitueert een vat van culturele en sociale informatie en kritiek schuilgaat. Om dat alles te ontdekken is er een gidsende hand nodig en de achtergrondtekst biedt in dat opzicht stof genoeg ter discussie, maar is een tekst-in-ontwikkeling, zoals vele teksten hier. Feedback is altijd welkom.

Er zijn geen concrete takenbladen voorzien, omdat ik denk dat het kortverhaal genoeg aandacht en reactie bij de leerlingen zal hebben om een levendig klasgesprek te voeren.

Deze les biedt aanknopingspunten voor een discussie over prostitutie, seksuele ethiek enzoverder, maar het verhaal van de Maupassant neemt dit veel breder en beoogt kritiek op een veel bredere laag van de burgerlijke code dan louter op het vlak van seksualiteit.

Op het einde van de achtergrondtekst worden enkele opmerkingen geformuleerd over dit verhaal als metatheater, het leven als een toneelrol: ben je zoals je jezelf ziet, of ben je hoe de anderen je zien? Is er in het leven een verschil tussen een rol spelen en een rol vervullen?

“Zoenen met de goddelijke zombie”: Jacques Perk en het romantisch idealisme

ARTIKEL:

Het zoenen van de goddelijke zombie (.pdf)

Volgens mij verdient geen enkele periode meer aandacht dan de 19de eeuw. Het probleem met de Nederlandse letterkunde, is dat er weinig vroege exponenten van de Romantiek furore maken tot na de dood van Shelley en Keats. De Romantiek wordt dan ook gauw misbegrepen en afgedaan als ijlhoofdig gezwijmel over gevoelens, terwijl dat idee nooit volstaat om de visie van Romantische auteurs ten volle te beschrijven. Romantische dichters hebben het niet over gevoelens, maar over abstract-filosofische concepten.

Zoals het in Keats’ ‘Ode aan een nachtegaal’ niet draait om een vogel, een specifiek dier of wat de dichter voelt als hij die vogel hoort zingen, gaat het bij Perk niet over een meisje Mathilde, maar een algemeen filosofische, abstracte waarheid over leven en dood.

Mathilde

Het artikel bevat ook een korte uitweiding over het semiotisch vierkant en het gebruik ervan in literaire en andere teksten. Er is ook geen herlezing of eindredactie op gebeurd; in deze vorm is het nog niet echt geschikt als cursustekst.