Verenkelen en verdubbelen: open en gesloten lettergreep

Deze blogpost is enkel bestemd voor ouders die met de handen in het haar zitten bij verwarrend huiswerk bij hun kinderen.

U dacht dat u de open en gesloten lettergreep wel begrepen had?

verenkelenverdubbelenDe pegagogie denkt als volgt:

  1. het woord POTEN is een verenkeling, want er is een o weggevallen (OPEN lettergreep)
  2. het woord POTTEN is een verdubbeling, want er is een t bijgekomen (GESLOTEN lettergreep)

Maar: niet alle open lettergrepen zijn een geval van verenkeling:

  1. BOTER is een open lettergreep, maar geen verenkeling: het is niet afgeleid van BOOT ofzo…
  2. ROMMEL is een gesloten lettergreep, maar geen verdubbeling: het is niet afgeleid van ROM ofzo…

De meeste (!) gesloten lettergrepen zijn wel afgeleid van andere woorden en hebben inderdaad verdubbeling van de medeklinker. Er zijn wel een boel uitzonderingen: dapper, dubbel, rommel, babbel.

In het woord avonturen heb je twee lange klanken. De lange a is geen gevolg van verenkeling, de lange u is dat wel. Krokodillen bevat twee lange o’s, open lettergrepen maar geen verenkeling.

‘Bomen’ komt van ‘boom’, in die zin is de regel correct, maar het leert de kinderen niet hoe om te gaan met een woord als ‘temperaturen’. Die laatste lange u, dat is duidelijk een gevolg van verenkeling, maar de lange e en lange a? Nochtans zijn dit voor ons alle drie hetzelfde fenomeen: een open lettergreep.

In de vorige blogpost over taalkundige problemen in het basisonderwijs werd gelijkaardige problemen gevonden: de pedagogie heeft de linguïstiek helemaal losgelaten. Creativiteit in het maken van lesmateriaal bij de gekende uitgeverij bestaat erin de grammatica overboord te gooien en zelfs regeltjes te beginnen verzinnen.

En trouwens: wat hoort er in de derde kolom? wat is er geen lange en ook geen korte klank? Doffe e? De -oe?

De verwarring heeft ook te maken met een andere, eerder aangestipt feit: huidige Vlaamse schoolboeken beschouwen ‘banaan’ onterecht als een uitzondering op de spelling omdat ze uitgaan van de Brabantse neiging dit kort uit te spreken: /bana:n/ i.p.v. /ba:na:n/.

De teloorgang van Vlaams onderwijsmonument Uitgeverij Van In

Uit eigen ervaringen en uitsluitend met betrekking tot het lagere onderwijs, zijn er mij de afgelopen jaren een aantal zaken duidelijk geworden.  Er is iets veranderd in het lager onderwijs: de boeken die wij (pre-1992) onder ogen kregen, waren, hoe saai ook, altijd ook wetenschappelijk solide en pedagogisch consistent. Dit zijn twee duidelijk onderscheiden aspecten van een schoolboek.

  1. Wetenschappelijk soliditeit: wat de kinderen aangeleerd wordt, hoe beperkt ook, is gebaseerd op wetenschappelijke inzichten die algemeen aanvaard worden.
  2. Pedagogische consistentie: er is een duidelijke visie op hoe aangeleerd zal worden en die visie wordt altijd en overal correct toegepast.

De reeks artikels die ik in de afgelopen twee jaren heb geschreven, zijn concrete analyses van leerinhouden, voornamelijk bij uitgeverij Van In, die op die vlak zondigen. Heel concreet gaat het om de volgende kwesties:

  1. Het aanbieden van een woord zoals weg vanaf het 1e leerjaar i.p.v. een woord als lach.
  2. Het opstellen van valse spellingsregels voor aspecten van de taal waar geen regels voor zijn: zoals de spelling van au/ou of ij/ei
  3. Spellingsregels verzinnen omdat men niet weet dat ‘banaan’ twee lange a’s heeft en geen regel behoeft.
  4. Complete verwarring omtrent het gezegde in de zinsontleding bij de auteurs, wat leidt tot letterlijke absurde opgaven.
  5. Stellen van compleet onrealistische eisen: zoals het niet dicteren en eind -n of van leestekens, terwijl dat laatste zelfs ook in het Groot Dictee gebeurt – het is immers een keuze van de schrijver.
  6. Bij werkwoordspelling niet de correcte regels aanbieden, maar enkel op taalgevoel rekenen. Bij dat taalgevoel hoort dan wel een enorm schema en de leerlingen wordt verplicht het te gebruiken: bij elke oplossing moet het nummertje van het schema gezet worden.
  7. Bij de werkwoordspelling worden
    1. tijden niet benoemd;
    2. vtt (ik heb gespeeld) soms bij (o)tt en soms bij vt gerekend;
    3. systematiek vtt niet uitgelegd;
    4. van werkwoorden afgeleide adjectieven (de vermoorde agent) niet apart behandeld, maar gewoon tussen oefening op vt gezet (hij vermoordde)

Al deze kwesties betreffen niet gewoon onnauwkeurigheden, maar fouten (noem ze ‘pedagogische keuzes,’ zoals de uitgeverijen graag doen) die tot leerproblemen leiden. Meer dan eender welke, toont het probleem met de g/ch aan dat het al een tijdje aan de gang is.

Opmars als educatieve uitgeverij

Joseph Van In & Cie bouwde zijn bedrijf uit tot een van de belangrijkste Vlaamse pedagogische uitgeverij in het zog van de in 1843 opgerichte Nederlandstalige normaalschool (onderwijzersopleiding) in Lier.

Rechtestraat te Lier omstreeks 1914. Het ouderlijk huis Van In en papierhandel 'De Gespoorden Haan' is het huis rechts, waarvan enkel de gevel zichtbaar is.
Rechtestraat te Lier omstreeks 1914. Het ouderlijk huis Van In en papierhandel ‘De Gespoorden Haan’ is het huis rechts, waarvan enkel de gevel zichtbaar is.

vaningeschiedenis01Echte verandering komt er pas in 1973 wanneer Van In Uitgeverij nv wordt overgenomen vaninhistoriek02

Sanoma, een Finse educatieve uitgeverij?

Sanoma ontstond slechts in 1999 als groep rond de Finse krant Helsingin Sanomat die teruggaat tot 1889 maar dan nog steeds meer dan 50 jaar jonger is Van In. Sinds in 2004 het Nederlandse Malmberg en Van In onder Sanoma terecht kwamen, heeft het zijn educatief marktaandeel proberen vergroten door het aankopen van andere lokaal verwortelde educatieve uitgeverijen, waarbij het Poolse Digital Young Planet uiteindelijk het ontwikkelingsplatform lijkt te worden voor alle digitale ontwikkelingen binnen de groep. De schoolboekenuitgeverij in Polen is Nowa Era.

sanoma2004De complexe structuur van Sanoma maakt het mogelijk oplossing die op het niveau van de lokale uitgevers ontwikkeld worden, op hoger niveau opnieuw te marketen. Zo werd het online oefenplatform Bingel.be , ontwikkeld onder leiding van Van In, vanaf het begin gepromoot via de commerciële magazine van Sanoma zoals Libelle en opnieuw verkocht aan het Zweedse en Finse publiek sinds einde vorig jaar.

CEO van Sanoma Learning John Martin promoot het platform met de volgende indrukwekkende cijfer over Bingel:

This platform is currently used by 75% of pupils in primary education in Flanders and on average each pupil has done more than 1000 exercises on Bingel since it was launched.

Een snelle check m.b.t. het verkeer op de bingel website leert ons dat er per dag 270.000 pageviews per dag heeft. Dat zijn volgens mijn berekeningen toch maximum maar zo’n 1500 leerlingen. Een heleboel, maar niet 3/4 van de Vlaamse basisschoolkinderen. Trouwens wordt Bingel ook niet als apart product verkocht, maar samen met de ouwe, getrouwe boeken.

bingeltrafficDe grafiek toont ook mooi aan dat het pakket bij de scholen verspreid is geworden van september 2012 met beperkte testgroep die gestadig werd uitgebreid de volgende schooljaren. Een eerste stap naar digitalisering van de klas? Is Vlaanderen daar wel klaar voor? Een computerinterface voor elke leerling… niet om de leraar overbodig te maken, maar te ontlasten van nutteloos verbeterwerk, diversifiëren en opvolgen zodat hij de handen om aan elke leerling elke dag tenminste 1-op-1 te werken.

Van In heeft nog steeds een stevig marktaandeel in Vlaanderen, maar dat is dankzij de boekenverkoop. De magazineverkoop, waarin Sanoma Media vooral actief is, slonk –3.24% in 2012 en 2.14% in 2013 en nog eens bijna 5% in 2014. Ook de koers van Sanoma’s aandeel dat in 1999 nog zo’n €15 waard, maar nu slechts zo’n €5,95, bevestigt deze tendens.

sanomastock

Van In & Cie op Boot Camp!

Sanoma haalt nu alle hens aan dek om te proberen zijn lezer zoveel mogelijk mee te nemen naar het digitale platform… en hier voor te betalen. Dit is ook het probleem met onderwijs via een digitaal platform: hoe krijg je de klant zover om hiervoor te betalen. De competitie die uitgeverijen hebben is dan eindeloos: duizenden website met rekenoefenetjes die gratis zijn. Ik kom hier later op terug.

Om de lokale Finse, Poolse en Nederlanse educatieve uitgeverijen zover te krijgen om het Bingel-product te gaan verkopen, was een vrij uitgebreid circus van bedrijfsynergie nodig. In 2014 werd het Sanoma Language Lab georganiseerd, een reizende conferentie tussen de verschillende lokaties waarop verschillende digitale oplossingen werden voorgesteld, besproken en beoordeeld door de deelnemers.

https://www.youtube.com/watch?v=ysc2jL8SfNU

Inschrijven? Samenwerken met professionals van andere landen? Bootcamp?

Dit is nog eens wat anders dan een baas die brult dat je de archiefkast moet opruimen, maar in feite kom het op hetzelfde neer. Er wordt gekeken wat er bruikbaar is bij de lokale uitgeverijen, dat op een hoger niveau opnieuw door Sanoma Pro kan verkocht worden. Heel het toneeltje van het Learning Lab dient om een veilige omgeving te creëren waarin Sanoma Pro de technologie van Van In kan overnemen, zonder dat er formeel om gevraagd wordt.

Natuurlijk kan Van In hier niets tegen doen – Sanoma is volledig eigenaar van Van In. Het is werkelijk choquerend hoe verfijnd bedrijfsaneringe in z’n werk kan gaan. De personeelsleden, die anders Antwerpen ook amper buitenkomen, moeten nu plots hun Zumba afzeggen, want ze moeten “voor het werk naar een congres in Helsinki. En volgende week Gdanks. Drukdruk!”…

https://www.youtube.com/watch?v=akiLp1RCxas

Ze zijn dus op zoek naar de perfecte digitale oplossingen? En iedereen is daar aanwezig: leraars, Sanoma-personeel, ondernemers. Geen pedagogen, wiskundigen of taalkundigen? Welke zijn die ondernemers die gratis hun ideeën ter beschikking van Sanoma willen stellen? Dat kunnen toch enkel maar de ondernemers zijn die door de lokale uitgeverij onder de arme zijn genomen om hun digitale oplossingen te realiseren, of niet? Waar komen de geweldige vondsten vandaan? Gebrainstormde vage projecten zoals Magibib?

Laat er ook geen twijfel bestaan over de betekenis van het woord ‘Bootcamp’. Wie niet toegelaten wordt tot het bootcamp is eigenlijk gewoon “afgekeurd”. En dan nog is het niets voor watjes. Het is groentjes klaarstomen voor de commerciële vikingoorlog:
bootcampVan In heeft het corrigeren opgegeven, ze hebben ze toch geen fondsen meer ontvangen voor het herwerken van de tekst, want bij Sanoma zitten we ondertussen met de vinger aan de tablet. U toch ook?

‘Hoe de staart een koe werd’: het (naamwoordelijk) gezegde

De zinsontleding van uitgeverij Van In is waarlijk postmodern te noemen: Latijnse  en de moderne zinsleer van voor de eindtermen worden zo maar samengegooid. Misschien hebben ze hier goede redenen voor, maar het opmerkelijke gevolg is dat zelfs volwassenen de examenopgave niet correct kunnen oplossen.

thema10les9oef

naamwoordlijkanalyse01_oplosDe woorden in het blauw zijn de enige correcte oplossingen volgens Tijd Voor Taal 5 en die roepen toch wel enkele vragen op:

  • Als je het onderwerp correct gevonden hebt, is ‘de rest van de zin’ gewoon de rest van de zin. Waarom wordt hier expliciet naar gevraagd? Zodat iedereen tenminste 1 op 3 kan scoren?
  • Waarom wordt niet expliciet gevraagd naar de persoonsvorm zoals eindterm 6.5.3. verwacht?
  • Waarom klopt de derde vraag niet? “Wat word ik?” heeft toch als antwoord ‘brandweerman’ en niet ‘word brandweerman’. Hoe moeten leerlingen dit begrijpen?

De verwarring gaat over het begrip predicaat. Letterlijk: dat wat gezegd wordt, verkort ‘het gezegde‘ maar het gaat ook onder de duidelijker naam “de rest van de zin“.

Elke zin bestaat uit een onderwerp (subject) en een gezegde (predicaat).  Het predicaat of gezegde, is alles behalve het onderwerp: dus de rest van de zin. Het absoluut vreemd dat ‘de rest van de zin’ als een zinsdeel wordt behandeld – dat is het niet: het bevat minstens een persoonsvorm en meestal nog andere zinsdelen.

‘rest van de zin’ =  gezegde = predicaat

Het hart van het gezegde is de persoonsvorm. Is die pv een (vervoeging van) koppelwerkwoord (zijn, worden, blijven, schijnen, lijken, …), noemen we het een naamwoordelijk gezegde. Het bevat dan voornamelijk (los van werkwoord) naamwoorden: “Tullius wordt een enorm irritante zagevent.” Deze zin betekent niets zonder het zinsdeel “een enorm irritante zagevent”, daarom noemen we het noodzakelijke aanvulling van het naamwoordelijk gezegde. Vroeger noemden wij dit zinsdeel “het gezegde”, wat fout is: het is een deel van het (naamwoordelijk) gezegde.

Deze noodzakelijke aanvulling is het zinsdeel dat een antwoord biedt op de bovenstaande vraag: “Wat (of hoe) is (of wordt) het onderwerp?”:

  • Ik ben gek -> gek
  • Jan wordt een beroemd voetballer.
  • De moeilijkste mens ter wereld blijf ik tot op de dag van mijn dood.

De problematische oefening bovenaan verwart dus eigenlijk naamwoordelijk gezegde (rest van de zin) met de noodzakelijke aanvulling binnen het naamwoordelijk gezegde. Maar dan ook weer niet: want ander zinsdelen zoals bijwoordelijke bepalingen, horen niet in deze vreemde woordgroep thuis, terwijl die toch echt wel deel uitmaken van “de rest van de zin” of gezegde.

Een belangrijke oorzaak van de verwarring is de zinsleer die ik zelf kreeg in de vroege jaren ’80: wij moesten de noodzakelijke aanvulling van het naamwoordelijke gezegde aanduiden als gezegde. Dat is hetzelfde alsof je bij een prentje van de koe alle delen zou aanduiden: poten, oren, snuit, romp en dan bij de staart zou moeten schrijven koe. Deze vergissing kwam door de invloed van het Latijn, dat eigenlijk geen koppelwerkwoorden kent.

De leraar is een echte grapjas

  • De leraar: onderwerp
  • is: persoonsvorm v/h naamwoordelijk gezegde
  • een echte grapjas: noodzakelijk aanvulling v/h naamwoordelijk gezegde

In deze zin is het gezegde of de ‘rest van de zin’  “is een echte grapjas” en hierbinnen is ‘een echte grapjas’ een apart noodzakelijk zinsdeel. Enkel in een taal zonder koppelwerkwoorden (en dat zijn er niet weinig) is het hele gezegde gelijk aan de aanvulling binnen het gezegde. Dan is de staart plots gelijk aan de hele koe.

thema10les9p61Is de persoonsvorm geen koppelwerkwoord,  dan benoemen we het als een werkwoordelijk gezegde. Het verband tussen de delen in gezegde zal bepaald worden door het werkwoord. In een naamwoordelijk gezegde is er een verband met het onderwerp (Ik ben gek) – het is dus een wezenlijk ander dier. In de zin “Ik geef de koe een klap met de kat van de buren” hebben de koe, de kat en de buren niet een verband met het slaan, eerder dan met mijzelf, het onderwerp.

Daar zijn de handboeken zich van bewust: als de opgave een werkwoordelijk gezegde bevat, krijgen de leerlingen een ander kadertje voorgeschoteld. Dat geeft eens te meer de indruk dat er niet op analyse ingeoefend wordt.

Om je hiervan de vergewissen van de kwaliteit van een schoolboek volstaat het eigenlijk al de eerste bladzijde te bekijken. Als je dan dit ziet:

colofonvanin

11 maal op rij werd de 1e druk “bijgedrukt” en nooit werd er ook maar een correctie op de tekst uitgevoerd. Het moet wel het woord van god zijn …

Toevoeging 26/1/2015:

Zoals terecht wordt opgemerkt hieronder, is het bovenstaand colofon uit het spellingschrift, niet uit het werkboek waarin de zinsontleding wordt ingeoefend. Dat werd zelfs in 2010, naar aanleiding van nieuwe eindtermen, helemaal herwerkt op het vlak van taalsystematiek (‘grammatica’). Toch staat dit nog altijd vol fouten, slordigheden en is uitermate slecht geschreven. Enkele voorbeelden:

1) Een zin met twee lijdende voorwerpen kan nooit. Het tweede object is dan altijd een meewerkend voorwerp.

2lijdendvoorwerpen

2) Te complexe instructietaal met spellingsfouten die aan dyslexie doen denken

vaninfout01Er is geen bijna geen staart aan te krijgen hoe het woord ontwerp hier in de tekst verzeild geraakt is en erger nog: is blijven staan tot in druk. Hier wordt ook duidelijk hoe tautologisch de schrijfstijl van het boek altijd is, alsof daarin de pedagogie schuilt, alles drie keer zeggen binnen een zin. “Toon dat je erg bijzonder bent.” is veel begrijpelijker dan dit lang gedrocht met 8 woorden tussen onderwerp en pv.

3) Algemene regels die we moeten onthouden maar gebruik maken van meestal? Als je een greintje pedagogisch inzicht hebt, voel je toch dat dit niet kan, zeker als er perfecte alternatieven voorhanden zijn.

meestalDe correcte regel is, zoals de naam persoonvorm zo mooi uitdrukt, dat het onderwerp altijd overeenkomt (in persoon en getal) met de pv. Dit zal weer worden verdedigd als pedagogische keuze door de uitgeverij, terwijl het uit een tekort aan grammaticaal inzicht voortkomt.

4) Nog meer verwarring omtrent de tweeledigheid van de zin:isopvakantieHier wordt bedoeld: “Breid de rest van de zin verder uit” en volgens Tijd voor Taal wordt er dan meer gezegd over het onderwerp. De oplossing die ik invulde bij 1 toont aan dat dit niet het geval is. Alle bijwoordelijke bepalingen slaan in eerste instantie op de persoonsvorm. Dit is wat de juf verwacht, maar als we strikt de vraagstelling volgen, zijn correcte antwoorden enkel 2 en 3 of iets in de trant van: “Mijnheer Xeno is op vakantie, de snoeper dat hij is.” (bijstelling?) Toch zullen deze ongetwijfeld fout gerekend worden.

Wordt ongetwijfeld vervolgd…

Onderstaand filmpje legt alles heel goed uit. Alle talen hebben dit onderscheid, MAAR: vele talen kennen geen koppelwerkwoorden. In die talen bevat het predicaat van het werkwoordelijk gezegde een werkwoord en dat van een naamwoordelijk gezegde een naamwoord(elijke constructie)

Smurf ‘t fokschaap!

In Vlaanderen spreekt men soms wel eens over de Smurven i.p.v. de Smurfen. Als we veronderstellen dat dit correct is en wat ze meestal doen wordt beschreven door het werkwoord smurven, dan wordt er in Vlaanderen gesmurfd i.p.v. gemurft.

Groot was wederom mijn consternatie toen ik het equivalent van bovenstaande uit de mond van een leerkracht lager onderwijs mocht vernemen. Niet omdat het verplichte leerstof hoeft te zijn voor de Vlaamse kinderen, dat is niet correct. Vlaamse kinderen kunnen zich terecht verlaten op hun taalgevoel:

Ik ben verhuisd want je hoort die in ‘ik verhuisde’.

Ik heb de keuken gekuist want ik kuiste gisteren al de gang.

En daarmee was de kous af. Echt? Twee grote problemen:

Ten eerste is ongeveer de helft van de kinderen in de klas niet van huize uit Nederlandstalig en kunnen die niet terugvallen op hun taalgevoel. Ten tweede, en dat is belangrijker, leer je de kinderen enkel de werkwoorden spellen die ze in hun actieve, mondelinge woordenschat bezitten.

Ik heb gisteren op de Noordzee gesurfd of gesurft? Gisteren surfte/surfde ik?

De juf die zich enkel bedient van deze methode kan niet tot de juiste spelling komen en zeker niet de anderstalige kinderen correct leren spellen. Zonder taalgevoel is er maar één methode: je kijkt naar de stam van het werkwoord. Eindigt de stam op een stemhebbende medeklinker, krijgt het voltooid deelwoord een -d; eindigt de stam op een stemloze medeklinker, dan voeg je een -t toe.

Dit lijkt makkelijk, van zodra je correct de stam kunt vinden van een werkwoord. Daar worden de kinderen in de basisschool zwaar op gedrild, enkel zonde dat de foute methode gebruikt wordt. De kinderen wordt gezegd stam vorm je door bij de ik-vorm het woordje ik weg te laten. Dit is fout en maakt het aanleren van het concept stam nutteloos voor werkwoordspelling. De enige correcte methode is de -en in de infinitief te laten vallen:

  • lopen -> loop-
  • dansen -> dans-
  • zeggen -> zeg-
  • durven -> durv-
  • verhuizen -> verhuiz-
  • kiepen -> kiep-
  • surfen -> surf-
  • smurven -> smurv-
  • smurfen -> smurf-

 

  • Stemloze medeklinkers zijn die waarbij je stembanden niet trillen: s, t, p, ch, f   (letters in‘t fokschaap of ‘t koffieschip)
  • Stemhebbende zijn die waarbij je stembanden wel trillen: z, d, b, g, v

Daarom is gedrufd met een -d (door de -v in de stam) en is het gesurft (omdat de stam ook echt een f heeft). In Vlaanderen spreekt men soms wel eens over de smurven i.p.v. de Smurfen. Als we veronderstellen dat dit correct is en wat ze meestal doen wordt beschreven door het werkwoord smurven, dan wordt er in Vlaanderen gesmurfd i.p.v. gemurft.

Spelling van de -en

De studenten van Leuven betogen op de straten en de pleinen.

klinkt in de correcte Nederlandse uitspraak als volgt:

De studente van Leuve betoge op de strate en de pleine.

Te weinig onderwijzers en onderwijzeressen zijn zich hier van bewust. Tijdens dictees wordt de eind-n steevast wel uitgesproken. ‘Hypercorrectie’ is een term uit de taalkunde die duidt op fouten die enkel gemaakt worden wanneer de spreker of schrijver heel zelfbewust is. Geen enkele spreker van het Nederlands zal tijdens het normaal converseren de eind -n uitspreken, deze fout gebeurt altijd in een situatie waarin de spreker echt bewust is van het feit dat het correct moet zijn.

De huidige praktijk in het Vlaamse onderwijs om die eindletters wel uit te spreken, maakt het makkelijker voor de kinderen, maar ze worden onmiddellijk ook ongevoelig voor het probleem. Ze horen de -n als ze die letter horen (bij dictees) en dit zorgt ervoor dat ze dit altijd zo toepassen.

Een makkelijke oplossing is er niet: die heet ‘grammatica’. Maar zelfs in het 4e studiejaar mag ik ervaren dat spelling nog altijd te weinig in zinsverband wordt getest: enkel woordenlijstjes. Dat is op zich zelfs problematisch omdat er dikwijls woorden worden getest die homofonen hebben – woorden die hetzelfde klinken, maar anders gespeld worden. Ik veronderstel dat dikwijls zelfs door de juf geen context wordt gegeven: de kinderen leren (lees: ‘memoriseren’) woordenlijstjes en door dat memoriseren, leren ze bijvoorbeeld ‘zoo’ spellen als ze [zo:] horen. Er wordt hen niet ingeprent dat context belangrijk is. Op die manier wordt al een foute basis gelegd bij de spellingscompetenties van de kinderen: spellen is memoriseren, punt uit.