‘Ne vent en een vrouw’: woordgeslacht in het (Vlaamsch) basisonderwijs

In het Vlaamsch leerplan Nederlands staan de termen opgesomd die de leerlingen behoren te begrijpen en beheersen bij het einde van hun lager onderwijs. Bij die termen vind je ook de onzijdig, mannelijk en vrouwelijk.

Onzijdige woorden zijn makkelijk te herkennen aan hun bepaald lidwoord: het. Het probleem stelt zich bij het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk, want beide dragen het bepaald lidwoord de. Voor we de vraag beantwoorden wil ik toch eerst een belangrijke vraag stellen m.b.t. wat met zo’n mooi woord normale functionalteit wordt genoemd: wie kan het wat schelen?

Met andere woorden: waarom is het belangrijk dat we weten of een woord mannelijk of vrouwelijk is? Dat zou een kwestie kunnen zijn in een zin zoals: de aantekening, zij/hij ligt in de prullenmand. Het antwoord luidt: in het standaardnederlands zijn alle de-woorden mannelijk, behalve bij levende wezens met duidelijk geslacht (de kip, de koe: zij). De reden hiervoor is dat in Nederland, alle sprekers elk gevoel voor woordgeslacht zijn kwijtgespeeld.

In het Vlaamsch daarentegen bestaan de geslachten nog wel en het is dan voor de Vlaamse kinderen geen enkele kwestie: je kijkt gewoon naar het onbepaald lidwoord in het dialect:

  • ne vis, ne man, ne vent, ne piemel, ne stier, ne klootzak, nen hamer: mannelijk
  • een kip, een vrouw, een babbelkous, een tekening, een zaag zijn vrouwelijk (niet: ne kip, ne vrouw …)

Let wel – er zijn geografische verschillen. In sommige delen van het taalgebied zijn is bijvoorbeeld broek vrouwelijk, terwijl dat elders overduidelijk mannelijk is. In Van Dale kun je nog de geslachten van de woorden opzoeken en dikwijls staat er (m.(v)), wat wil zeggen: voornamelijk mannelijk, maar in sommige regio’s vrouwelijk. Het algoritme gaat als volgt:

Kun je voor een de-woord ne(n) plaatsen, dan is het mannelijk; vereist het het lidwoord een, is het woord vrouwelijk.

Omgekeerd werkt niet: je kunt voor elk zelfstandig naamwoord ‘een’ plaatsen, maar dat is dan standaardtaal. Het afwijkend onbepaald lidwoord ‘ne(n)’ laat je toe het onderscheid te maken. Het is niet moeilijk, maar niets voor de lagere school (volgens mij). Volgens de Vlaamse regering wel, maar hun leerkrachten kennen de materie zelf niet. Bij nader inzien, in het licht van de Nederlandse standaardtaal, blijkt de materie een non-issue.

Zijn we zo vervreemd van onze eigen taal dat we denken dat hij(!) geheel buiten ons staat en dat we alles denken te moeten memoriseren? De leerstof wordt aangeboden in een versimpelde vorm, zodat wat we vanuit ons taalgevoel perfect beheersen, onbegrijpelijke leerstof wordt. Het is ook van geen enkel belang te spreken over mannelijk/onzijdig in het basisonderwijs – beter noemen we ze gewoon het-woorden en de-woorden en hangen hun functionele kenmerken best op aan deze termen.

Op het net dwaalt deze prachtige getuigenis van een Nederlander al 8 jaar rond:

Zat ik net naast een tolk die in de cabine even schriftelijk zat te vertalen op de pc. Recepten en zo. Vraagt ze mij ineens: “Is ‘vis’ mannelijk of vrouwelijk”. Ik wou spontaan antwoorden “Kijk dan of je kuit ziet”, maar zo lollig ben ik nou ook weer niet.Wat bleek? De collega had een verwijswoord nodig (‘hij’ of ‘zij’) en dan schijn je niet buiten het woordgeslacht te kunnen.

Hier toont zich de intelligente taalgebruiker – een man met echt talig inzicht, hoewel zijn antwoord hypothetisch is:

Ik opperde dat het in het Duits “Der Fisch” was en dus dat “de vis” ook wel mannelijk zou zijn. Over mijn schier volmaakte onwetendheid over woordgeslachten van de-woorden deed ik maar het zwijgen toe. Ik heb meestal geen idee, reeksen uitzonderingen daargelaten (woorden met “heid” e.d.). Of ik vergelijk even met Frans [le poisson!] of Duits, dat wil ook wel eens helpen. Maar voor de rest maakt het in mijn eigen taalgebruik geen spat uit, want alles wordt bij mij spontaan “hij”. Behalve vrouwen en meisjes.

Gelukkig wordt hij gered door een geslachtsbewust Vlaamse:

Afijn wat blijkt? De collega zette er een onbepaald lidwoord voor, en ‘vis’ bleek mannelijk. Onomstotelijk. De regel die ze toepaste was heel simpel: Dat waar je “ne(n)” voor kunt zetten is mannelijk. “ne vent”, ne wagen”, maar “nen otto”, “nen trakteur”. Waar een “een” voor hoort, is vrouwelijk: ” ‘een vrouw”, ” ’n criis”. Het gekke is, ik heb zelf niets aan die regel, want ik zeg sowieso “een”. Maar Vlamingen hebben het maar makkelijk, zo lijkt het. Nee, het woordgeslacht zit er hier nog diep in.

Gek is dat niet, we hebben het van in de wieg horen zeggen: altijd ‘ne man’ nooit ‘een man’. Vlamingen hebben het makkelijk? Al ze het zelf wisten hoezeer het Nederlands ook hún taal is of was.

Conclusies:

  • gebruik in het lager onderwijs het-woorden en de-woorden
  • de weergave van de geslachten is Van Dale historisch-descriptief: ze weerspiegelen niet het huidige taalgedrag.
  • De theoretische uitleg van de geslachten kan wachten tot de middelbare school, waar dit al snel een themales kan zijn. Deze materie leent zich perfect om de leerlingen zelf taalkundig onderzoek te laten doen. We geven de achtergrond en uitleg in de les en stellen een testcorpus op van woorden. Met deze woorden gaan de leerlingen bij familieleden en kennissen te rade: is dit woord voor hen mannelijk of vrouwelijk. Het verzamelen van de gegevens het het plotten van de gegevens op kaarten (waar is het woord vr/m) kan een zeer ervaringsrijke les worden. De resultaten zijn zichtbaar, iedereen heeft bijgedragen en de hele ervaring rond de les en het onderzoek zorgt ervoor dat de leerlingen de geslachtskwestie nog jaren kennen en onthouden. Echt praktisch nut heeft de kennis van de woordgeslachten is niet echt relevant, maar de materie kan wel gebruikt worden om leerlingen de systematiek en fluïditeit van de taal te doen ervaren.

Pleidooi voor ‘Hoxem’ (en Hogaard?)

Sint-Janskerk, Hoxem (foto: Jos Vanhulst)

…of zelfs voor Oxem of Ossem, maar niet voor ‘Hoksem’.

In een recente blogpost van de plaatselijke schepen van cultuur, wordt de interessante kwestie aangekaart van de dubbele spelling van de Hoegaardse deelgemeente Hoksem/Hoxem. De gemeentesecretaris, die deze gorgiaanse knoop mag doorhakken, schrijft:

Hoksem is correct (Hoxem staat nog ten onrechte op sommige signalisatieborden en wegwijzers) Hoxem is de oude schrijfwijze (…).
Er wordt niet vermeld wanneer de naamsverandering gebeurd is. Het is makkelijk om te stellen dat Hoksem de huidige correcte spelling is, maar daartoe moet dan toch op een bepaald moment een beslissing gevallen zijn in het vrij recente verleden. Daarvoor werd het honderden jaren lang wel met een x gespeld.

x in het Middelnederlands

Het gaat mij minder over de kwestie van wat nu de correcte naam is (dat is een afspraak), maar wel over de tendens en het onderliggend idee. Dat betreft de idee dat een spelling van een Vlaamse plaatsnaam met x, onnatuurlijk, oud of ‘Frans’ zou zijn. Deze gedachte is verleidelijk, in soms onvermijdelijk en historische incorrect. Het verzet tegen het gebruik van letters zoals x en q is geïnspireerd door de vergissing als zouden deze letters, als ze in het Nederlands voorkomen, altijd Franse invloed verraden.
Daarom wil ik graag even een kijken nemen in een van de hoekstenen van de Nederlandse cultuur, de Reynaert. Ik wil even in herinnering brengen dat we hier spreken over Nederlands, maar dat alle middelnederlandse teksten waarover we beschikken van Zuid-Nederlanse orgine zijn (uit ‘Vlaanderen). Over de kwestie dat ‘Vlamingen’ de taal die vroeger Diets en nu Nederlands heet veel meer hebben gevormd dan de mensen van boven de Moerdijk, is een andere kwestie, maar blijft het vermelden waard.
Hoe zit het met de spelling van de auteur van de Reinaert? Gebruikt hij de ‘onnederlandse’ x? Jawel: als zijn verhaal echt begint, r.41 lees je al: het was in eenen tsinxen daghe (het was in de periode rond pinksteren) en verder r. 48 doe quamen tes sconinx hove (toen kwamen aan het hof van de koning). Het wordt snel duidelijk als je de digitale tekst doorzoekt, dat de auteur geen enkele keer ks spelt, maar consequent een x gebruikt.
Een ander voorbeeld is in Beatrijs: hoe vele gheluux ende onghevals (hoeveel van het geluk en de ongevallen) (r.60); tfensterkijn, dat met yseren banden / dwers ende lanx was bevlochten (het venstertje dat met ijzeren banden dwars en overlangs was afgespannen); anxt (angst) (r.632). De x komt maar drie keer in de tekst voor, maar nergens vind ik -ks gespeld. Er zijn nog talrijke voorbeelden aan te halen, maar het zal steeds duidelijker worden dat de middeleeuwse kopiisten consequent de x gebruiken daar waar ze ks horen. Eigenlijk is dat maar slim ook: je moet een letter minder schrijven, tegelijkertijd benut je het volledige alfabet. Dat is belangrijk: alles is er met een doel, want het komt van God en wijst naar hem terug. Tekst, woorden en letters zijn voor de middeleeuwse kopiist niet zomaar ‘gebruikvoorwerpen’, maar heilige gegevens. Voor de gewone middeleeuwse mens was het gewoon toverij. Zo zijn personen die een boek bezitten in volksverhalen en sprookjes, bijna per definitie tovenaars.

De kaart van Ferraris

De x in de Middelnederlandse teksten is net zoals de x in Hoxem geen resultaat van Franse invloed op een bepaald moment in de geschiedenis, maar absoluut origineel. Ik heb dit niet nagekeken, maar als men de archieven zal nagaan, zal men zelf in de oudste middeleeuwse documenten Hoksem met x vinden. Of correcter: Hoxhem.
Kaart van Ferraris (1777), eerste echte kaart van onze gebieden.

De Ferrariskaart vermeldt geen alternatieve vorm voor Hoxhem, zoals het wel doet voor Meldert (Maillard), een naam die nu nog onder exact die vorm in voege is. Door die verrassende h in de Ferraris, wordt wel onmiddellijk ook de etymologie duidelijk:

Hoksem – Hoxhem – Hoxheim – Ox-heim

 Voor de oorsprong (H)ox ben ik minder zeker dan van het feit dat het -hem suffix een oorsprong in -heim suggereert. Alleszins heeft, ook naar de reactie van de inwoners te horen, de x altijd in Hoxem gestaan. De vraag die eigenlijk moest gesteld worden is: wie heeft Hoksem uitgevonden? Want terwijl we zeker zijn dat de x-vorm doorheen de geschiedenis gebruikt is geweest, heeft er iemand op een bepaald moment ingegrepen om de spelling te vervlaamsen, terwijl dat niet nodig was. De onderliggende motivatie voor deze puristische verandering kan enkel de historische vergissing zijn dat Hoxem een Franse vorm is. Vergelijk dit met de tweetalige naamaanduiding voor Meldert.

De verdere bemerking van de gemeentescretaris, die de vergelijking maakt met Hauthem, zegt

we zouden theoretisch ook Hauthem moeten omvormen naar Houtem, maar dat doen we dus niet om verwarring met het Tiense Houtem te vermijden.

maart vergeet te vermelden dat ook Hauthem een aantal keer is aangepast sinds de Ferrariskaart van 1777: die vermeldt Hatem, zelfs zonder h achteraan.

Gelukkiger is het lot van Oorbeek: op de Ferrariskaart merken we nog de oude, vergeten spelling van de lange klinkers door toevoeging van een andere medeklinker: Oirbeeck. Dit kennen we nog in namen zoals Claes (lange a) en Van Goidsenhoven (lange o), al is deze laatse vorm minder frequent. Het is dan ook wel te betreuren dat het Tiense stadsbestuur op een bepaald moment de naam van de deelgemeente heeft veranderd naar het compleet ongefundeerde Goetsenhoven, terwijl de enige historisch correcte vorm wellicht Goodsenhoven zou zijn. Al even vergeetachtig is de Leuvenaar die denkt dat Stella iets te maken heeft met het Franse geslacht Artois, of een teken was van de verfransing in Leuven op z’n minst, terwijl dit gewoon de oude spelling van de oerbrabantse naam Artoos.

Hoge akkers

Ik vermeld deze historisch ongebaseerde oe-klank in Goetsenhoven (door onwetendheid ingevoerd) om te komen tot een conclusie over de oe-klank in Hoegaarden. Nog een blikje op de Ferrariskaart kan enig licht werpen.

‘Hougaerde’ op de kaart van Ferraris (1777)

Wel komen hier tot een vreemde constatatie: de naam wordt hier met ou- [au] gespeld, een tweeklank in het Nederlands, maar uitgespreken als oe [u] in het Frans. De spelling van ou vindt waarschijnlijk haar oorsprong in de dialectische uitspraak van de naam Hoo(g)gaarden. Het lokale dialect heeft de neiging te diftongeren: lange klinkers worden tweeklanken: de boowm is hoowg, of beter nog: de boum is oug. Een andere belangrijk kenmerk van het Brabants dialect in deze contreien is immers het onderdrukken van de h wanneer deze niet wordt voorafgegaan door een klinker. Dit fenomeen staat ook wel bekend als het Kwak-en-Boemel syndroom voor lezers van Jommeke. De h wordt niet uitgesproken waar ze hoort en -dit is belangrijk- wel waar ze niet hoort. Dit verklaart ook de aanwezigheid van de eerste h in Hoksem.

Een van de weinige originele vormen van verkiezingsdrukwerk uit Hoegaarden, getiteld “Hoegaards mag!”

Er zijn echt wel dingen die je niet kunt leren op wikipedia, zo blijkt: nu weet ik tenminste dat het lokale dialect zichzelf als Oogets, [H]o(e)g(a->e)[r]ts benoemt. Dit bleek echter niet helemaal correct: het zou Ougets moeten zijn omdat het Hoegaards de lange klinkers tot tweeklanken maakt, zoals ook verder in het gazetteke blijkt:

“Op onze lijst staat zowat allerlei: de burgemeester en de schepenen natuurlijk, …”

Let vooral op de ingekowzene, dat evengoed als ingekouzene had kunnen gespeld worden. Dit proces zet zich door in alle lange o’s, dus eigenlijk ook in Ougere (Hoegaarden) en Ougets (Hoegaards). Dat de naam van het dorp in de Ferrariskaart met ou wordt gespeld is dan ook logisch, iedereen weet wel dat het van Hooggaarden komt, maar de oo wordt lokaal nu eenmaal als ou uitgespreken.

Echt Vlaams is gepokt en gemazeld in het Frans

De conclusie is nogal onthutsend voor flamofielen: als Hoegaarden nu vooraan een oe-klank heeft is een gevolg van de Franse uitspraak van de dialectische uitspraak Hougaerde. De vervlaamsing die zich van de spelling Hoegaarden is gaan bedienen, had eigenlijk Ho(og)gaard moeten promoten. Men heeft gedacht (tweede vergissing in één woord) in de eind -e ook nog eens een meervoud te herkennen. De strijd tegen de zogezegd oervlaamse oe-spelling, heeft ervoor gezorgd dat de Franse uitspraak van de naam er nu ingebakken zit. Het lijkt wel op die sticker Ik ben Vlaming en ik ben er fier op, met dat lelijke gallicisme (<fière), waar we het prachtige trots hebben – oernederlands want niet ontleend aan het Duits (stolz) of Engels (proud).

Enige trots is wel te vinden in de naamgeving van het industrieterrein Bleyveld dat de tweetaligheid een plaats durft geven binnen één woord: blé (Fr. graan) + veld = graanveld. Buitengewoon taalkundig verblijdend is ook hoe de ver-twee-klanking van het Hoegaards ook de klassieke Franse lange -ee niet onziet.

“Wat is taal?”: inleiding in de ATW

LESMATERIAAL:

Het is zeer merkwaardig dat hoewel de talen een hoofdbrok van het curriculum van het secundair onderwijs uitmaken, er weinig initiatief is om dat vreemde gegeven ’taal’ wetenschappelijk te gaan bekijken. Dat doen we wel bij fysica, chemie of andere vakken, maar bij moedertaalonderwijs blijft dat vaak beperkt tot grammatica.

Verder is taal het enige schoolse vakgebied waar de leerlingen -en alle andere mensen- dag in dag uit mee bezig zijn en actief bijleren elke dag.

Beschouwingen over het fenomeen moeten dan ook en kunnen best vanuit de dagelijkse realiteit vertrekken. Los van alles, is het eerste hoofdstuk van Dik & Kooij, Inleiding in de algemene taalwetenschap een must voor iedere volwassene.

Qua werkvorm is deze les verre van geavanceerd, ik gebruik het als een zelfstudie-opdracht die aangekondigd getoetst wordt, zonder gebruik van de basistekst voor één keer. Het is meer een stofverwerkingstoets, daar de tekst zeer duidelijk gestructureerd is. Een voorbereiding op voorgezet onderwijs.

Over Simon C. Dik: http://www.biografischportaal.nl/persoon/58923083

Over Jan Kooij: http://www.vanoostendorp.nl/linguist/jankooij.html

Taalvariatie: standaardtaal en dialect

LESMATERIAAL:

Bovenstaande taak werkt voornamelijk op twee competentievelden: taalbeschouwing en lezen. Alle tekstjes zijn afkomstig uit een krantje van de Taalunie, dat werkelijk een spectrum aan perspectieven bood om dit onderwerp te behandelen.  Simpelweg de leesoefening aandachtig uitvoeren leidt de leerlingen al naar een moderne, semi-wetenschappelijke, non-prescriptieve visie op taal.