Luisteren, Doen en erover Spreken: ‘why people believe they can’t draw’

DEEL 1 – Luisteren en doen

Dit is een heel ander soort luisteroefening: het resultaat van de oefening is geen ingevuld blad met woordjes, of aangekruiste meerkeuzevragen, maar een verzameling tekeningen. De enige bedoeling is dat de leerlingen luisteren en instructies volgen. Als leerkracht is het moeilijk de sterkte van dit experiment in te zien zonder het zelf te doen. Pak dus pen en papier:

Er is amper woordenschat op te pikken in dit filmpje, het gaat vooral om de ervaring:

  • ik kan een Engelstalige TED talk beluisteren, begrijpen en zelf toepassen
  • ik kan wel tekenen als ik een paar technieken gebruik
  • ik kan wellicht veel meer dan ik zelf besef

Uiteindelijk gaat het in deze les niet over ‘leren tekenen’, dat is slechts een vehikel voor een luister- en doeles. Die kan zeker ook gegeven worden in de 2e graad, misschien zelfs in de 1e. Voor de 3e graad hoort er zeker een spreekgedeelte bij.c

DEEL 2 – Spreken

Discussiepunten voor de nabespreking kunnen zijn:

  • You thought you couldn’t draw, but what did you experience?
  • What enabled you to create the drawings you thought you could never create?
  • Are there other skills you think you are really bad at? Why do you think so?
  • Are you convinced that you simply don’t have the talent for certain subjects at school?
  • Do you believe that some people are born with certain talents? Do you believe that anybody can learn anything?

Eindtermen in deze les

ETvaardigheidbeschrijving
1luisteren en kijkenhet onderwerp bepalen
2luisteren en kijkende hoofdgedachte achterhalen
3luisteren en kijkende gedachtegang volgen
4luisteren en kijkenrelevante informatie selecteren
8.1luisteren en kijkenzich blijven concentreren ondanks het feit dat ze niet alles begrijpen;
8.2luisteren en kijkenhet luisterdoel bepalen en hun taalgedrag er op afstemmen;
8.5luisteren en kijkenhypothesen vormen over de inhoud en de bedoeling van de tekst;
8.6luisteren en kijkende vermoedelijke betekenis van transparante woorden afleiden;
8.7luisteren en kijkende vermoedelijke betekenis van onbekende woorden afleiden uit de context;
18sprekeninformatie uit teksten meedelen.
19sprekenteksten navertellen
20sprekenteksten samenvatten.
21sprekenverslag uitbrengen over een ervaring, een situatie en een gebeurtenis.
24sprekeneen waardering kort toelichten.
25sprekeneen gefundeerd standpunt naar voor brengen bij beluisterde teksten.
26.1sprekenzich blijven concentreren ondanks het feit dat ze niet alles kunnen uitdrukken; het spreekdoel bepalen en hun taalgedrag er op afstemmen;
26.2sprekenhet spreekdoel bepalen en hun taalgedrag er op afstemmen;
26.4sprekengebruik maken van non-verbaal gedrag;
26.6sprekenondanks moeilijkheden via omschrijvingen de correcte boodschap overbrengen;
26.8sprekenbij een gemeenschappelijke spreektaak talige afspraken maken, elkaars inbreng in de tekst benutten, evalueren, corrigeren en redigeren.
27mondelinge interactiede leerlingen kunnen de taaltaken, gerangschikt onder ‘luisteren/kijken’ en ‘spreken’, in een gesprekssituatie uitvoeren.
29.1mondelinge interactiezich blijven concentreren ondanks het feit dat ze niet alles begrijpen of kunnen uitdrukken;
29.5mondelinge interactievragen om langzamer te spreken, iets te herhalen;
Eindtermen 6 ASO

Erik Vlaminck – Het groot huisvuil en de buren

Het is met geen mensenverstand te begrijpen, mijnheer. Ze woont in een half open bebouwing, ze heeft ramen met dubbel glas, ze heeft een afwasmachine, ze heeft een droogkast van Miele. Ze heeft zelfs nen platten teevee…en toch heeft ze een depressie. Zoiets is toch niet te begrijpen!

Misschien wel het sterkste Vlaamse radioboek van de hele collectie van meer dan honderd verhalen. Vlaams in zijn setting en in de stugge, onverzettelijke geest van Streuveliaanse hoofdpersonage dat er maar niet in slaagt te begrijpen dat er ook andere perspectieven op het leven zijn dan de zijne.

Erik Vlaminck slaag er met een typische couleur locale sympathie te generen voor een uiterst onsympathiek personage. Door het perspectief van de hoofdpersoon als enige focalisatie te gebruiken, beleeft de luisteraar een mentale katharsis: we hebben het standpunt een onsympathiek en misschien zelfs crimineel personage beleefd. We zijn in zijn redeneringen meegegaan, omdat we geen andere informatiebron hadden.

Het gecensureerde radioboek: Leonard Ilja Pfeijffer, De Verandering

Toen ik op een ochtend wakker werd, merkte ik dat ik in een neger was veranderd.

‘De verandering’

Aantekeningen over ‘De Verandering’Quizizz over ‘De Verandering’

Dit verhaal, geschreven omstreeks 2010, kan de indrukken wekken gedateerd te zijn door het woordgebruik. De Jeugd Van Tegenwoordig kon toen nog singles releasen die ondertussen ook al gekuist zijn, doch enkel wat geschreven titels betreft.

Het werd niet meer geherpubliceerd op de nieuwe website met de radioboeken en staat ook niet in de verzameling op Soundcloud. Gewoon gecensureerd!

Een herwerking van Kafka’s Der Verwandlung? Een moderne aemulatio van iets uit Ovidius’ Metamorfosen? Er zijn meerdere aangrijpingspunten.

Onder het gebruik van het ondertussen gewraakte n-woord, zit een vernunftig geconstrueerd verhaal dat de luisteraar meesleept in een ervaring van racisme in de eerste persoon en hem/haar kwader en meer onthutst achterlaat dat het hoofdpersonage, dat zijn lot met berusting draagt.

Hieronder enkele aantekeningen bij het verhaal en een test m.b.t. tekstbegrip en woordenschat.

Persoonlijk geef ik het beluisteren als een thuisopdracht. De leerlingen mogen met elkaar over het verhaal spreken, woorden opzoeken die ze niet begrijpen, maar krijgen verder geen info over de inhoud van de test. De les begint met de quiz; daarna bespreken we de inhoud.

  • Is het fout van de schrijver om het n-woord te gebruiken?
  • Is het verhaal racistisch van aard?
  • Is de schrijver een racist?
  • Mag/kan een blank schrijver het onderwerp van racisme tegenover zwarten behandelen?
  • Hoe reageert het hoofdpersonage van dit verhaal op wat hem overkomt? Hoe zou jij reageren? Heb je zelf ervaring met discriminatie?
  • Wat kun je vertellen over het taalgebruik in dit verhaal?
  • Vind je dit een sterk of zwak verhaal? Vertel vooral waarom?

AantekeningenQuizizz

Klassieke Nederlandse zinsontleding is onwetenschappelijk

Toen ik in 1992 aan de KU Leuven Germaanse talen studeerde, was het buisvak natuurlijk de zinsontleding, die voor de helft van de studiepunten van het vak Nederlandse Taalkunde I meetelde. Prof. G. Geerts kwam in de grote aula zijn handleiding voorlezen en verder was er een vette bundel met oefeningen (en oplossingen) en de sympathieke monitor Jos Creten waar je altijd mocht gaan oefenen en zelfs van hem een sigaartje aangeboden kreeg. Ja, die tijd…

Na dit eerste semester was (en is het nog steeds, denk ik) gedaan met met de klassieke Latijnse syntaxis toe te passen op het Nederlands. Zelfs de studenten die in de verdere jaren louter voor taalkunde kiezen, hebben nooit nog te maken met het onderscheid tussen naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde.

Veel van de klassieke syntaxis wordt door niemand in vraag gesteld, maar dit laatste onderscheid is wat Nederlands voor iedereen toch een beetje een wereldvreemd vak maakt. Ik herinner mij nog heel goed het 2e studiejaar en de oefeningen en hoe vreemd en onlogisch ik het toen al vond dat in sommige zinnen gesproken werd van een ‘gezegde’ en anderen van een lijdend voorwerp. Dat gewoon omdat er een andere werkwoord in de zin stond?

Categorieën uit het traditionele ontleden vallen soms niet samen met de constituenten uit de moderne taalwetenschap (bijvoorbeeld het gezegde is geen constituent)

Wikipedia, Zinsontleding.

Een gezegde is geen constituent omdat het geen empirische realiteit is. Het onderwerp is dat wel, want er kan door de verplaatsingsproef aangetoond worden dat dit een entiteit op zich is. Deze test kun je niet met een gezegde, dat daarom geen zinsdeel is. Verder vermengt het concept van gezegde grammatica met semantiek. Dat zijn, worden, blijken, schijnen enzoverder koppelwerkwoorden zijn, heeft niets met de grammatica te maken, maar louter met de betekenis van die werkwoorden. Semantiek of betekenisleer en syntaxis of zinsbouw zijn voor de moderne taalkunde onderscheiden studiegebieden.

Verder ontmantelt het begrip naamwoordelijk gezegde zichzelf, omdat in sommige werkwoordelijke gezegdes er wel naamwoordelijke delen zitten die essentieel deel uitmaken van het gezegde. Dit is het geval voor de vele werkwoordelijke uitdrukkingen. In de zin Hans geeft de pijp aan Maarten spreken we van een werkwoordelijk gezegde, maar het gezegde bevat duidelijk naamwoordelijke delen: pijp, Maarten. Daarom heeft de ontleding de term werkwoordelijke eindgroep ingevoerd en dat leidt de aandacht af van de naamwoordelijke delen. Eigenlijk functioneren zulke uitdrukkingen als naamwoordelijke gezegdes, die niet volledig zijn met simpelweg het werkwoord.

De traditionele grammaticale ontleding heeft vanaf het begin een didactisch en niet een wetenschappelijk oogmerk gehad. Vooral in het vreemdetalenonderwijs, met name voor de studie van het Latijn en Grieks was de functie van een woord in een zin van groot belang (bijvoorbeeld voor het vaststellen van de juiste naamval).

Wikipedia, Zinsontleding.

Het zinnen ontleden is dus ontstaan als een soort van oefenen om de functies van de verschillende delen van de zin te bepalen. Dit werd gezien als een goede voorbereiding voor wanneer de kinderen later Latijnse zinnen gingen lezen. Latijn kun je alleen maar lezen als je de naamvallen kunt ontcijferen, want die duiden aan wat de functie van dat woord in de zin is.

Voor het Nederlands voelt toch ieder kind aan wat de functie van een zinsdeel aan en kent het verschil tussen De koe bijt een hond en De hond bijt een koe? Zelfs zinnen met woorden die je niet kent, “De garf mukt een tuik” kun je ontleden omdat in de moderne talen de volgorde van de woorden van belang is voor de functie. In bovenstaande zin is het voor iedereen duidelijk dat de gnarf iets doet en dat de tuik die activiteit ondergaat.

Zinsontleding in de moedertaal is zoals Alice, die de muis tegenkomt aan het begin van Alice in Wonderland. Ze vraagt zich af hoe een muis aan te spreken, herinnert zich de Latijnse grammatica van haar broer en de vertaling van de vocatief als “O mouse”. Zelfs in het Latijn is de vocatief hetzelfde als de nominatief, leerde 4 Grieks-Latijn mij toen we Alice lazen. Een hele ingewikkelde, schoolse redenering om uiteindelijk bij iets uit te komen wat dat we al misten: je spreekt een muis aan met muis, natuurlijk.

Het zou toch wel handig zijn, die zinsontleding, bij het bestuderen van andere talen. Deze uitspraak is niet incorrect, maar geenszins van toepassing op andere moderne talen. Frans, Engels en zelfs het Duits, dat veel naamvallen behouden heeft, gebruiken net als het Nederlands woordvolgorde om de functie van woorden te bepalen. Het heeft zijn voordeel bij het leren van Latijn, in zoverre het wordt ingeoefend voor er met Latijn wordt begonnen en dan nog is de procedure helemaal niet hetzelfde.

De online beschikbare Algemene Nederlandse Spraakkunst, bevat een deel traditionele zinsontleding en een modern deel met constituentenleer. Indien het onderwijs vooruit zou willen gaan en leerlingen wetenschappelijk verantwoorde inzichten zou willen bijbrengen, zou dit de basis voor grammaticaonderwijs moeten zijn. Dit is reeds het geval in alle Engelstalige grammatica’s, voor de andere talen ben ik niet op de hoogte. Of dat in Vlaanderen ooit gaat veranderen, is nog de vraag. Het lijkt wel taboe: niemand spreekt hierover, terwijl er zoveel gesproken wordt over vernieuwing in het onderwijs.

De conclusie blijft onthutsend: op het vlak van de grammatica zitten we op school nog in de 19e eeuw. De verdere conclusie is nog hallucinanter: het onderwijs is niet in staat tot vernieuwing, want de grammatica die wordt gegeven weerspiegelt nog die van de tijd toen het onderwijs zoals we het nu kennen, ontstond.

Dit is geen pleidooi tegen grammatica, verre van, het is een pleidooi voor het onderwijzen van wetenschappelijk onderbouwde grammatica. Niet alleen is dat op zich een nastrevenswaardig doel, het zal er ook toe leiden dat grammaticaonderwijs, voor de ouderwetse scholen die daar nog aan houden, veel te gemakkelijk wordt om nog tijd aan te besteden. Dat het makkelijker zal worden als niet meer naar het onderscheid tussen naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde wordt gevraagd, wil zelfs zeggen dat het intuïtieve begrip van de leerlingen van taal dichter bij de wetenschappelijk correcte visie ligt dat het model wat op school wordt aangeboden.

Wie de links op de website van de ANS volgt, komt terecht op een klein kamertje 6.07 van de Radboud Universiteit Nijmegen. Van alle departementen Nederlandse taalkunde over de lage landen zijn er misschien 2 mensen (deeltijds) bezig met hedendaagse grammatica. Alle andere taalkundigen zijn met meer sociaal relevante taalkundige thema’s bezig. Ik stel voor dat de scholen dit voorbeeld volgen.

Basisprincipes van de methode

Te weinig heb ik de methode achter de taken gepubliceerd op dit blog uiteengezet. Er schieten mij onmiddellijk al een paar goede excuses te binnen, zoals ‘te veel werk met lessen maken’, maar de enige ware reden is, dat er geen vraag naar was. Dit is de grootste teleurstelling aan dit blog, dat ondertussen 7+ jaar online staat: de eerste reactie van een leerkracht moet nog komen. Bij deze dus een aanmoediging aan de talloze lezers en downloaders om toch eens van zich te laten horen.

Natuurlijk was (en is nog steeds) de methode onderhevig aan bijsturing en aanpassing. Deze aanpak is historisch gegroeid uit het werken met redelijk moeilijke groepen (KSO/TSO, allochtone achtergrond, meertaligheid, leerstoornissen), maar ressorteert ook bij sterkere groepen in meer resultaat, betrokkenheid en een degelijk evaluatie van de vooruitgang.

Klastaken

De taken worden in de klas gemaakt: bij thuiswerk is er nooit zekerheid over welke hulp er was. De leerlingen mogen zich bedienen van moderne opzoekingsmethodes (Google/woordenboek). De taken veronderstellen dikwijls toegang tot minstens een goed woordenboek. De taken veronderstellen geen voorafgaandelijke kennis, de kennis wordt opgedaan tijdens de taak: uit de lees/luistertekst of via opzoeking.

‘Voor punten’

Elke taak wordt geëvalueerd, gequoteerd. Dankzij het soort meritocratische puntencultuur dat het onderwijs de laatste 50 jaar gekenmerkt heeft, zetten leerlingen zich enkel te volle in als het voor punten is. Dit hoeft nog niet te betekenen dat dit als productevaluatie geldt: het is procesevaluatie. Naarmate de leerlingen deze taken maken worden ze vaardiger in lezen, luisteren, opzoeken en dergelijke meer.

Integratie van kennis en vaardigheden

De geïntegreerde aanpak van deze aanpak bestaat erin dat elke vraag gescoord wordt m.b.t. de vaardigheden en kennisgebieden (taalbeschouwing/literatuur) die aangesproken moeten worden bij het oplossen van deze vraag. Op die manier levert de taak een score op per vaardigheid: lezen/luisteren/spreken/taalbeschouwing/literatuur. Het is nooit mogelijk alles in een enkel taak te combineren, maar de ervaring literaire teksten altijd ook vele elementen taalbeschouwing kunnen bevatten.

Meerkeuzevragen

Voor zover geen schrijfvaardigheid getoetst wordt, is zijn volgens mij meerkeuzevragen wenselijk. Redenen hiervoor zijn: a) objectiviteit; b) extra complexiteit kan in gebouwd worden in de keuzes (op te zoeken woorden bijvoorbeeld) en c) automatisering van de correctie. Dit laatste is eigenlijk gewoon al een feit met bestaande software. Dan zou ook zonder verder moeite te tijd geregistreerd kunnen worden. De leerkracht kan dan zijn aandacht vestigen: het maken en finetunen van materiaal.

Is dat alles? En de leerstof dan?

Gewoon wat multiple choice vraagjes, dat is toch niet echt diepgaand… en waar zit de leiddraad, lesdoel of lesthema?

De focus van de les is de tekst, dat is het begin van alles: een tekst die de moeite is. Remco Camperts ‘De Tafelschikking’ werd niet in de eerste plaats gekozen voor de literaire kwaliteiten (die er echt wel zijn), maar voor de zeer complexe leesoefening van het opstellen van de schikking. De meerkeuzevragen dekken echt wel alles wat ik met deze tekst wil aanbrengen qua literaire analyse: onderwerp/thema, (neo)realisme van de Vijftigers, dialoogstijlproza vs. theatertekst, enzoverder. Omdat er focus op de taak was (punten!), kunnen na klassikale verbetering, al deze onderwerpen toch herhaald zijn bij alle leerlingen. Het is de bedoeling dat de leerlingen die les buitenwandelen en a) het proza van Campert hebben kunnen smaken en kunnen beschrijven; b) verschil tussen thema en onderwerp van een tekst uitleggen; c) weten wat de Internationale is; d) proza van toneeltekst onderscheiden.

Peer group

De resultaten van de scoresheets hebben een relatieve waarde, binnen de groep van leerlingen van hetzelfde niveau. Het maakt niet uit hoe hoog de beste of hoe laag de zwakste, het gaat om hun positie binnen de groep. Het is ook belangrijk om als leerkracht een puntenarchief te bewaren, wat is dom genoeg niet gedaan heb. Om dit manier krijg je referentiescores bij de taken. Bij de scorebladen vul ik voor elke leerling een formulier in. Zo behoud ik overzicht en kan ik achteraf checken welke fouten gemaakt werden. Eens de testen gedigitaliseerd zijn, hoeft ook deze stap niet meer.

Feedback & progressie boven punten

Zeker bij schrijf- en spreekonderwijs blijft dit de leuze. Constructieve kritiek waarmee hij of zij haar vaardigheid kan aanscherpen (probeer minder lange zinnen te maken, spreek wat luider maar minder snel). Toch kan de vooruitgang ook hier via scores opgevolgd worden, door vaste criteria op te stellen voor schrijven en spreken.

Ook is het belangrijk voor de leerling dat hij/zij de vooruitgang ziet en hun nut van de lessen. Als de lessen goed gegeven worden, is er vooruitgang. Is er geen vooruitgang (te meten), dan hebben de lessen geen effect en moet de aanpak herzien worden.